Disa-loemboeng - of dorpsrijstschuur, credietinstelling voor den Javaanschen landbouwer, oorspronkelijk een navolging, met belangrijke veranderingen, van de loemboeng-miskin of armenrijstschuur, sedert meer dan 50 j. bestaan hebbende in de Inl. Christengemeente MôdjôWarnô (res. Soerabaja, afd. Djombang), die half liefdadigheids-, half credietinstelling was.
De oprichting van een d. moet geschieden ingevolge het besluit van de Inl. gemeente, bij meerderheid van stemmen door de stemgerechtigden genomen; de d. is dus het eigendom der dèsa. Vorming van het bedrijfskapitaal kan geschieden naar verkiezing van de gemeentenaren: a. als renteloos deposito, b. als rentegevend deposito, c. uit de opbrengst van gemeente-eigendommen. In den regel wordt in den beginne 50% rente geeischt; niet te hoog, daar de rijst meest geleend wordt in den schralen tijd, als de prijzen zeer hoog zijn, en terugbetaald na den nieuwen oogst, bij lage prijzen. Het bestuur over de loemboeng wordt opgedragen aan een dèsacommissie, gekozen door het dorpshoofd in overleg met de gemeentenaren, onder nadere goedkeuring, b. v. van regent en controleur. Het voeren der boekhouding wordt opgedragen aan gecommiteerden (b.v. 1 voor elke 6 loemboengs), personen van eenige ontwikkeling, en toch niet al te ver van den gewonen landbouwer staande, na raadpleging der hoofden en van eenige ingezetenen der betrokken dèsa’s door den Ass. Res. te benoemen; als maximum-belooning wordt in de" toekomst ƒ 50 ’s maands voldoende geacht. De algemeene leiding en het toezicht over de d. berusten bij de bestuursambtenaren, terwijl ten dienste van het Volkscredietwezen (waarvan de d. slechts een onderdeel uitmaken) onder den Adviseur reeds een geheele staf van Europ. en Inl. ambtenaren aangesteld is. In het boekjaar 1915/16 bedroeg het aantal d. op Java 413, met een zuiver vermogen van 2.656. 644 pikol padi, en 44.758.717 gld.
Dèsabanken. Terwijl de d. in het eerst alleen padi uitleende, werd ze langzamerhand meer en meer ook een geldcredietinsteliing; de leener kon, zoo hij geld behoefde, de padi te gelde maken, en dat zelfde kon gebeuren met de overtollige rijst, die de d. in voorraad had, mits met de credietbehoefte aan padi werd rekening gehouden. Sedert ongeveer 1905 hebben zich echter op Java en daarna op de Buitenbezittingen dorpsinstellingen ontwikkeld, die uitsluitend als geldcredietinsteliing optreden, de dèsabanken; voor het meerendeel heffen zij verplichte inlagen, soms voor aandeelvorming, terwijl enkele op andere wijze aandeelen vormen. Zij leenen kleine sommen uit, die anders bij woekeraars worden geleend, en geven aanleiding tot het ontstaan van nieuwe bedrijven en de uitbreiding van reeds bestaande. In het boekjaar 1915/16 waren op Java en Madoera gevestigd 2.133 dèsabanken, op de Buitenbezittingen (Sumatra’s W.-kust, Lampongsche districten, Benkoelen, Bali en Lombok, Menado, Atjeh en Onderh., Djambi en Sumatra’s Oostkust) 702 met een zuiver vermogen van resp, ƒ 969.211 en ƒ 351.397.