Dianthus - Anjer, Anjelier, Nagelbloem, plantengeslacht der Caryophyllaceeën met ongeveer 250 soorten in het gebied van de Middellandsche Zee; slechts twee soorten wild in Nederland, n.l. D. deltoides en D. Armeria. Talrijke soorten worden als tuinplanten gekweekt. Ze zijn bijna alle meerjarig, maar worden meest tweejarig gekweekt, daar ze in het derde jaar minder gaan bloeien. Veel verzorging hebben ze niet noodig.
Het liefst hebben ze een leembodem met humus, doch ze groeien ook goed op zandbodem. De aanplant heeft zeer te lijden van muizen, hazen en konijnen, waartegen men de planten beschutten moet. Van de struik- of halfstruikachtige vormen moet worden genoemd: D. suffruticosus, de stamplant van de Remontant-anjers. Dit is een winterbloeier, die door afleggers of stekken wordt vermenigvuldigd en waarvan de gevulde, groote, verschillend gekleurde bloemen thans meer en meer als snijbloem in de binderij worden gebruikt. Vroeger werden ze veel uit ZuidEuropa ingevoerd, thans legt men zich in speciale kweekerijen bij ons op de kultuur toe. De afgesneden bloemen kunnen lang in de koelkast bewaard worden. Ook D. fruticosus en D. arboreus zijn heesterachtig.
Onder de kruidachtige vormen zijn te noemen D. plumarius, de Grasanjer met welriekende witte of rosé bloemen, gebruikt voor het afzetten van perken en rabatten, D. barbatus, de Boerenpronker of Duizendschoon met purperen of roode bloemen, D. Carthusianorum met een groot aantal bloemen dicht op elkaar aan het einde van den stengel. Zeer veel gekweekt wordt D. caryophyllus, de Tuinanjer, in het wild met purperen bloemen, doch door de kultuur heeft men een groot aantal variëteiten verkregen met allerlei kleuren en enkele of gevulde bloemen. Ze worden veel in potten gekweekt, omdat ze in den winter bij ons bevriezen. Ze bloeien vooral in den nazomer. D. chinensis, eveneens in verschillende variëteiten, wordt bij ons meestal als eenjarige plant uit zaad gekweekt. Op rotspartijen kweekt men soms D. alpinus en D. glacialis uit de Alpen (Zie plaat Alpenplanten fig. 5).