Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Diakonessenwezen

betekenis & definitie

Diakonessenwezen - heeft door het organiseerend en bezielend talent van Theodor Fliedner in den nieuweren tijd grooten omvang en ruime beteekenis gekregen. Reeds in de eerste Christengemeente is van diakonessenarbeid sprake. Phebe (Rom 16 : 1) is de eerstelinge van een reeks van vrouwen, die voor het koninkrijk Gods in dienende liefde gearbeid hebben. De strenge afscheiding der geslachten maakte in het Oosten den dienst der vrouwen onmisbaar.

Zij vonden een arbeidsveld in de opvoeding der vrouwelijke jeugd, bij den doop der vrouwen, en bij de liefdemaaltijden. Een bewijs voor de beteekenis van den arbeid der d. is te vinden in de briefwisseling van Plinius en Trajanus. Om te weten wat het Christendom is, laat Plinius een tweetal jonge vrouwen, die diakonessen werden genoemd, folteren. Hij komt tot de conclusie, dat er van de vreeselijke beschuldigingen tegen de Christenen niets waar is; hun fout is bijgeloof. Dat Plinius diakonessen uitkoos, is wel een bewijs, dat zij een vooraanstaande plaats in de gemeente innamen. Dat in de constitutiones Apostolicae (± 300) een gebed voorkomt, te gebruiken bij de inzegening van de diaconessen, bewijst, dat de diakones toen een kerkelijk ambt bekleedde. Eigenaardig is ’t gebruik van den naam diakones in ons land geweest. In ’t Notulenboek van 1566 van de kerk van Amsterdam vinden wij, dat besloten werd, „dat ook eenige oudere deugdzame zusters tot diakonessen zouden verkozen worden”.

Toen de tijd der inquisitie voorbij was werd in 1578 het diakonessenambt hersteld. De diakonessen zorgden voor vrouwelijke kranken, armen, voor weesmeisjes en oude vrouwen. Een spoor van dit werk vinden wij nu in Amsterdam nog in de zoogn. diakonesregentessen van weeshuis en oud-mannen-, en vrouwenhuis. Fliedner heeft het terrein overziende, waarop de vrouw werkzaam zou kunnen zijn, een groote schare mobiel gemaakt, en ging daarbij uit van twee gedachten: 1) de arbeid zij veelzijdig, opdat in de corporaties een frissche geest blijve heerschen door het onderling uitwisselen van gedachten. Daarom wilde hij, dat de diakones zou arbeiden op ’t terrein der redding, van onderwijs, van ziekenverpleging; 2) de diakones zij dochter van het huis, waartoe zij behoort (moederhuis), omdat de vrouw den achtergrond van het huis, de huiselijke warmte en bescherming niet kan missen. Hij begon 10 October 1836 te Kaiserswerth.

De eerste zuster, die aangenomen werd, wilde de burgemeester niet inschrijven „omdat zij toch wel niet lang zou blijven”; deze zaadkorrel werd echter tot een grooten boom (zie Jubilate, een gedenkschrift van Kaiserswerth). Fliedner vond voor zijn zusters arbeidsvelden ook buiten Duitschland, o. a. in Jeruzalem, Smyrna, Beiroet, Alexandrië. In ’t jaar van zijn dood (1864) telde Kaiserswerth 425 diakonessen, die op meer dan 100 plaatsen in 4 werelddeelen arbeidden. Zijn voorbeeld werd door vele anderen gevolgd. Nu zijn aangesloten bij den Kaiserswerther Bund:

in Duitschland 55 huizen met 16031 zusters in Frankrijk 2 huizen met 68 z sters in Nederland 9 huizen met 634 zusters in Oostenrijk 1 huis met 105 zusters in Rusland 8 huizen met 363 zusters in Zwitserland 4 huizen met 1299 zusters in Scandinavië 4 huizen met 1033 zusters in N-Amerika 4 huizen met 177 zusters In ons land zijn er Diakonessenhuizen te Utrecht, ’s-Gravenhage, Haarlem, (Bethesda-Sarepta eveneens te Haarlem), Arnhem, Groningen, Amsterdam (Luth.), Amsterdam (Herv.), Rotterdam, terwijl er nog zijn, niet aangesloten bij de Kaiserw. Bond, te Leiden, Breda, Hilversum, Delft. De diakones in ons land wijdt zich allereerst aan de ziekenverpleging; als wijkdiakones komt zij in aanraking met allerlei anderen arbeid, armenzorg, woningnood, enz. Natuurlijk doet zich ook de vraag voor, in hoeverre het Duitsche voorbeeld door ons moet worden nagevolgd, of daarvan moet afgeweken worden. Wie moet aan ’t hoofd staan, en de leiding hebben: een medicus of een predikant? Wat is de beteekenis van de inzegening? Heeft een Diakonessenhuis de bevoegdheid tot eene ambtsinwijding? Is er iets tegen, wanneer de gemeenschap die een nieuwe zuster in zich opneemt, een zegenbede over haar uitspreekt ? In verband met deze vragen staat ook die naar de beteekenis van het moederhuis. Is de zuster kind van ’t huis, en blijft zij dus op moederlijke zorg aangewezen? Of dient zij zoo gesalarieerd te worden, dat zij tot zelfstandigheid kan komen? Zie Mr.

A. d. Graaf, Verpleging van zieken en ouden van dagen (Oosthoek, Utrecht); Dr. C. D. Cramer, Diakonessenarbeid van onzen tijd. II Wat remt onzen arbeid? en het tijdschrift het Nederl. Diakonaat (uitgeg. te Hoenderloo). Litteratuur: E. Petran, Wesentliche Grundz. und veränderliche Formen in der Mutterhausdiakonie.

< >