Dekkleeden - of helmdekkleeden (wapenk.), zijn stukken stof van grillige en gracieuse vormen, welke aan den top van den helm zijn vastgemaakt, en hem omfladderen. — De regel is, dat zij aan de eene zijde van metaal, aan de andere van kleur zijn. Doorgaans vormt het metaal de binnenzijde, de kleur de buitenzijde der dekkleeden. De helmdekkleeden hadden vroeger allerlei benamingen n.l. Gappelines, indien zij de gedaante van een kap vertoonden; lambrequins, wanneer zij lang en fladderend waren en bladvormig uitgesneden; hacements, wanneer zij geborduurd of gezoomd waren met paarlen of gesteenten.
De beste oplossing, in zake het ontstaan der dekkleeden is nog die van Von Hefner, in zijn „Grundsätze der Wappenkunst”, waarbij zegt, dat de hoofdoorzaken zijn te zoeken in de begeerte om door een bedeksel de schroeven en banden, met welke het helmteeken op den helm was bevestigd, aan het oog te onttrekken; en vervolgens aan den aesthetischen zin der kunstenaars, die deze stukken stof verlengden, om daaraan sierlijke wendingen, plooien en uitsnijdingen te kunnen geven. De oudste dekkleeden waren eenvoudige, tamelijk breede linten, die van den helm wapperden; zij werden allengs nog breeder, vereenigden zich en vormden de helmmanteltjes, welke op hun beurt weer vaneen gescheiden, verlengd en op ontelbare wijze aan de randen uitgesneden, tot de moderne dekkleeden overgingen. In Engeland laat men de dekkleeden gewoonlijk weg en plaatst het helmteeken op een wrong, onmiddellijk boven het schild.