Dek (scheepsbouwk.) - Een schip wordt door de dekken in verdiepingen verdeeld, waarvan het aantal verband houdt met de grootte van het schip. Oorlogsschepen hebben gewoonlijk nog ter hoogte van de lastlijn een gebogen pantserdek, ter bescherming der vitale deelen, als ketels, machines, enz. Op geringen afstand boven dit pantserdek, dat vrijwel onbegaanbaar is, ligt een vlak dek, tusschendek geheeten.
Boven het tusschendek heeft men nog het kuildek en het opperdek, terwijl de dekken onder het tusschendek koebrugdek en benedenkoebrugdek worden genoemd. Boven het opperdek heeft men dikwijls nog één of meer, meestal slechts gedeeltelijk doorloopende dekken, brugdek, tentdek, bootdek, stormdek, campagnedek, bakdek, enz. geheeten.