David (johannes baptista) - een der geleerdste en voor de Nederlandsche taal meest verdienstelijke Vlamingen, geb. 1801 te Lier, overl. 1866, was van 1822—1825 en van 1830 — 1831 professor aan het klein-Seminarie te Mechelen, vervolgens directeur van het college aldaar en sinds 1834 professor in de Belgische geschiedenis en Vlaamsche letterkunde aan de Katholieke hoogeschool te Leuven. Behalve zijn taalleerboeken: Eenige regels over de vlaemsche taal (Mechelen 1823), Nederlandsche spraekkunst (Mechelen, 3e uitg 1839,2dln,).
Eerste beginselen der nederduitsche spraekkunst (10e druk 1858), en paedagogisch-Iitteraire tijdschriften („de Middelaer” 1840—1843; „de School- en Letterbode” 1844—1845) gaf hij uit een vertaling van „de Navolging van Christus.” Bilderdijk’s „de geestenwareld en het waerachtig Goed” (Leuven 1843 en „de ziekte der geleerden” (Leuven, 2e uitg. 1854), alsmede „De Rijmbijbel van Jakob van Maerlant” (Brussel 1858). Onder zijn historische werken zijn vooral te noemen Vaderlandsche historie (Leuven 1842 — 1864, 10 dln;4e uitg. 1885en volg.) en Geschiedenis van de stad en heerlijkheid van Mechelen (1854).