Dashond, ook wel teckel (Duitsch) of taks geheeten, een in Nederland veel voorkomend hondenras. Evenals de meeste jachthonden, de windhonden, staande honden en brakken, stamt dit ras af van den Abessinischen wolf (Canis simensis) uit Afrika. Reeds op afbeeldingen uit het oude Egypte komen op dashonden gelijkende dieren voor. Bij de Grieken was de dashond een bekend hondenras.
Eerst in de vorige eeuw is de d. ook in W.-Europa een bekend hondenras geworden en wel het eerst in Duitschland, waar vooral in de laatste 30 jaren zeer veel tot rasverbetering is gedaan. Ook in ons land zijn veel liefhebbers van dat eigenaardige ras en tal van uitstekende exemplaren treft men op onze tentoonstellingen aan. — De d. is in de eerste plaats jachthond, en dient om das of vos in de gangen en holen te vervolgen. Dit doen zij met veel hartstocht; zij leveren soms een formeel gevecht onder den grond, komen soms vermoeid en deerlijk gehavend te voorschijn of wel zij werken zich in de gangen zoo vast, dat zij niet weer los kunnen komen en uitgegraven moeten worden. Verder worden zij op jacht wel gebezigd als verloren apporteur, d. w. z. om aangeschoten wild, dat door de gewone jachthonden niet gevonden wordt, op te zoeken. Veel wordt de d. ook gehouden als huis- en waakhond en als luxehond: de trouw en de intelligentie zijn bekend. — Zij hebben een lang gerekt lichaam en korte, dikwijls kromme beenen.
De kop is lang en heeft een mooi profiel, een smallen neus en een sterk gebit; de ooren zijn lang, breed en afhangend. De borst is diep, de buik meestal opgetrokken. De schofthoogte is 12-22 c.M. De d. is bijna steeds kortharig; er zijn echter ook ruwharige en langharige. De kleur is gewoonlijk zwart met bruine afteekeningen (black and tan) of effen bruin. Zwart, grijs, geel en zelfs wit komen voor, ook gevlekt.