Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Das (dier)

betekenis & definitie

Das (dier) - Das (Maleisch djèran), Meles taxus, een roofdier, behoorende tot de Marterachtigen. Lengte lichaam 75 c.M., staart 18 c.M., wordt tot 20 K.G. zwaar. Lichaam plomp, pooten vrij kort; zoolganger, traag in zijne bewegingen, met knobbelkiezen en groote graafnagels. De d. komt in Europa tot den 60sten breedtegraad voor, in Midden- en Noord-Azië tot aan de rivier de Lena; het dier legt op eenzame plaatsen, aan de zonnige zijde van begroeide heuvelen en ook wel aan kale hoogten, enz., zich een onderaardsch hol aan met vier tot acht zeer lange gangen, waarvan gewoonlijk slechts twee als in- en uitgang, de overige als vluchtgangen en luchtbuizen dienen; in dit hol, gewoonlijk 1 a 1½ Meter onder de aardoppervlakte gelegen en zeer sober van bouw, houdt het dier zich overdag op en brengt het grootendeels slapende den winter door; soms bewoont de das eenzelfde nest met den vos, waaromtrent nog allerlei jagersfabelen in omloop zijn.

De das is een weinig gezellig, schuw nachtdier; zijn voedsel bestaat uit insecten, eieren, jonge vogels, reptielen, honig, vruchten en wortelen, zoodat hij als alleseter kan worden aangemerkt; hij sleept slechts weinig naar zijn nest; overdag verschijnt hij dikwijls aan den uitgang van het hol, vooral op zonnige warme dagen; de winterslaap, dien hij ineengerold met den kop tusschen de voorpooten doorbrengt, eindigt tegen Februari, en wordt bovendien nog dikwijls onderbroken; de paartijd valt in Maart; alsdan leven de dassen meest paarsgewijs bijeen; in Febr. werpt het wijfje 3 tot 5 blinde jongen, welke tot in den herfst in het nest blijven en in het tweede jaar volwassen zijn. De das bereikt een leeftijd van 10 tot 12 jaren; zijn vleesch is eetbaar; dat der jonge dieren wordt zelfs als zeer smakelijk geroemd en geldt in Zwitserland en Frankrijk als een delicatesse; het bevat echter niet zelden trichinen; de huid dient, wijl zij ondoordringbaar is voor vocht, voor weitasschen, overtrekken van koffers en ransels, zadeldekken, enz.; de meeste dassenhuiden komen uit Duitschland, Hongarije, Denemarken, Rusland en Tartarije; van de haren worden penseelen vervaardigd; het vet (dassenvet) en bloed (dassenbloed) waren voorheen in de geneeskunde in gebruik; het vet is geelwit, riekt als ganzenvet, en is zeer vloeibaar. De dassenjacht geschiedt door opwachting van het dier bij zijn nest, door opjagen met afgerichte honden en door uitgraven. Oud gevangen dassen zijn in het minst niet voor temming vatbaar; jonge dieren daarentegen kunnen zeer tam en aanhankelijk worden. Zie plaat Roofdieren IV, fig. 3.

< >