Dar Fertit, landschap in Midden-Afrika op de waterscheiding van Nijl (Bahr-el-Ghasal) en Congo (Oebangi). Het is een heuvelachtig, door talrijke kloven doorsneden plateau, van 600 M. tot ± 1000 M. hoog. De bodem bestaat uit een dikke sterk ijzerhoudende roode verweeringskorst, waarboven geïsoleerde gneissheuvels en bergen als eilanden uitsteken. De zeer talrijke beken en rivieren stroomen òf door diep ingesneden kloven tusschen galerijwouden heen, òf door breede, moerassige, met gras begroeide dalen.
Dit gebied is nog geweldig rijk aan wild (wilde buffel, olifant, rhinoceros, talrijke soorten van antilopen, zebra, giraffe, nijlpaard, wrattenzwijn, chimpansee en andere apen, enz.) De oorspronkelijke bevolking bestond uit Golo’s en de met de Niam-niam verwante Kredsj, en Ssehre. Toen Baker-pasja de Nijlroute afgesloten had, werd D. het doorgangsland der z.g. „Dsjellaba”, Arabische slavenhandelaren, waardoor dit van nature vruchtbare land grootendeels een onbewoonde wildernis werd. Het overschot der bevolking woonde als hoorigen om de nederzettingen der Kartoemsche groothandelaren, de Seriba’s of Dem’s, die hier in het midden der 19e eeuw opgericht werden. De voornaamste was die van den bekenden Sibehr-pasja. De bevolking verbouwt gierstsoorten, bataten, maniok en vruchten, o.a. bananen en meloenen. Nog steeds wordt van hier uit smokkelhandel in slaven gedreven. — In 1885 viel D. tijdelijk in handen der Mahdisten. Nu loopt de grens tusschen Engelsch-Egyptisch Soedan en Fransch Equatoriaal-Afrika er dwars door heen.