Damrosch, 1) Leopold, geb. 1832 in Posen, overl. te New-York 1885, promoveerde 1854 te Berlijn tot Med. Dr., maar ging, tegen den zin van zijne ouders, tot de muziek over. Was violist, later dirigent aan kleine theaters, en vond eindelijk eene plaats als violist i.d. hofkapel te Weimar. De omgang met Bülow, Cornelius, Lassen, Liszt, Tausig e. a. droeg veel tot zijne verdere ontwikkeling bij.
Van 1858-’60 was D. leider v.d. Philharm. Gesellsch. te Breslau, waar hij ook kamermuziek-uitvoeringen gaf en eene orkest- en eene koorvereeniging stichtte. Zijn streven, de moderne muziek, vooral Wagner en Liszt, ingang te doen vinden, stuitte op veel openlijke en geheime tegenwerking; dit bracht D. er toe het hem in 1871 aangeboden directeurschap aan de mannenzangvereeniging Arion te New-York aan te nemen. Daar kwamen zijne gaven tot hare hoogste ontwikkeling. Hij stichtte er de Oratorio-Society en de New-York-Symphony-Society, en leidde van 1884 tot aan zijn dood de Duitsche Opera.
— 2) Frank Heino, zoon van den vor., geboren 1859 te Breslau, zou koopman worden, maar genoot ook eene zeer zorgvuldige muzikale opleiding. Ook hij koos de kunst tot levensdoel en werkte reeds in 1884 als dirigent en organist te Denver (Colorado), ging later naar New-York, waar hij als opera- en concertdirigent een grooten naam verwierf. In 1892 stichtte D. volkszangvereenigingen, die een groote vlucht namen, en in 1905 nam hij de leiding op zich van het Institute of musical art, een door James Loeb gesticht en op breeden grondslag gevestigd conservatorium. Als componist gaf hij slechts eenige weinig beteekenende, werken in ’t licht.
— 3) Zijn broeder, Walter Johannes, geboren 1862 te Breslau, was eveneens als toonkunstenaar in Amerika werkzaam; van 1894 tot 1899 reisde hij met een eigen Opera-gezelschap in de Vereen. Staten v. Am. Later werkte hij te New-York als Opera- en Concert-dirigent, en leidt sedert 1903 het SymphieOrkest te New-York. D. schreef eenige opera’s, cantaten, liederen, enz.