Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Dalhousie (james andrew brown-ramsay, markies en graaf van)

betekenis & definitie

Dalhousie (James Andrew Brown-Ramsay, markies en graaf van), Engelsch staatsman, laatste gouverneur-generaal van Engelsch-Indië onder de Engelsch-Indische Compagnie, geb. 1812 te Dalhousie Castle (Schotland), overl. aldaar 1860, wiens vader gouverneur-generaal van Canada en opperbevelhebber in Engelsch-Indië was. Als jongen opgevoed in Canada, ging hij, in 1825 naar Schotland teruggekeerd, school te Harrow, reisde als 20-jarige in Italië en Zwitserland, kreeg in 1837 zitting in het Lagerhuis, waar hij zich bij de Torypartij voegde. Na den dood zijns vaders (1838) nam hij zitting in het Hoogerhuis; bij de nederlaag der Whigs werd hij onder het kabinet-Peel eerst vice-president van de Kamer van Koophandel (1843), en volgde hier 2 jaar later Gladstone als president op; hij organiseerde in 1845 de afdeeling spoorwegen van de Kamer van Koophandel. In 1847 liet hij zich een benoeming tot gouverneur-generaal van Engelsch-Indië welgevallen, onder beding van een groote mate van onafhankelijkheid in zijn bestuur, vrij van partij-politiek. „Nimmer”, zegt George Smith, „sinds Clive, zag een nog zoo jonge man zich een zoodanige verantwoordelijkheid opgedragen, en niettemin, evenals Clive, verdubbelde hij het Britsche gebied in Indië”, gedurende de 8 jaren van zijn bestuur.

Hij begon met binnen een jaar het weerspannige Pendsja te onderwerpen en tot een Britsche provincie te verklaren, maakte dit land daarop tot operatiebasis tegen het rijk Delhi, dat in 1857 van hieruit werd veroverd, terwijl hij in 1852, door den tweeden Birmaanschen oorlog, Pegu en Martaban annexeerde. Om de orde en de welvaart van het reusachtige rijk te bevorderen en te bevestigen, voerde hij vele hervormingen in, waarvan de voornaamste zijn: het openstellen van alle burgerlijke betrekkingen voor alle inboorlingen en onderdanen der Engelsche kroon in Indië; reorganisatie van den burgerlijken, den geneeskundigen en den militairen dienst; instelling van een departement van openbare werken; invoering van de telegraaf, van de goedkoope brievenpost; uitbreiding van het lager onderwijs, waarvoor hij een departement instelde; aanleg van spoorwegen (het eerste spoornet was voltooid in 1855), een inspectie voor de gevangenissen; het graven van het Ganges-kanaal, waardoor voor Hindostan het gevaar voor hongersnood verminderde; het aanleggen van wegen door geheel Pendsja; het verbieden van kindermoord door inlandsche vrouwen, van menschenoffers en slavenhandel. Gezondheidsredenen dwongen D. zijn ambt neder te leggen en naar Dalhousie Castle terug te keeren. Hij stierf zonder mannelijke nakomelingen na te laten; zijn titels gingen over op zijn neef, baron Panmure; zijn testament verbood nadrukkelijk het publiceeren van zijn dagboek of eenig particulier geschrift vóór 50 jaren na zijn dood. Door zijn dochter Susan werden na zijn overlijden al zijn papieren te Coalstoun gedeponeerd, tot het jaar 1910.

< >