Couthon (Georges), Fransch revolutionnair, geb. 1755; studeerde rechten en werd in 1785 advocaat te Clermont. Zijn zwakke gezondheid en een hinderlijk lichaamsgebrek (hij was lam aan beide voeten) verhinderden hem niet carrière te maken: in 1787 werd hij lid van den provincialen landdag in zijn gewest; in 1791 werd hij benoemd tot president van het gerechtshof van Clermont; in Sept. van dat jaar zag hij zich gekozen tot lid van de Wetgevende Vergadering. C. was voorstander der constitutioneele monarchie. Het teekent hem echter, dat een zijner eerste voorstellen in de Législative (Oct. 1791) strekte om den fauteuil des konings aan dien van den president der vergadering gelijk te maken; en hij een decreet wist te doen aannemen, waarbij de begroeting des konings in de Vergadering op familiare wijze geregeld werd.
Waarschijnlijk had de vlucht des konings, als bij zoovelen, een ommekeer in zijn staatkundige denkbeelden bewerkt. Sept. 1792 werd C. lid van de Nationale Conventie, waar hij voor den dood des konings en tegen het beroep op het volk stemde. Bij het steeds scherper worden van de tegenstelling tusschen Girondijnen en Jacobijnen, koos hij de zijde van den hoofdman der laatsten, Robespierre, met wien hij in vele opzichten, vooral in godsdienstige denkbeelden, overeenstemde. Toen 30 Mei 1793 het Comité de Salut Public gereconstrueerd werd in Jacobijnschen zin, werd ook Couthon onder zijne leden opgenomen. Hij had in het Com. geen speciale afdeeling, maar hield zich met allerlei bezig, o. a. met de diplomatie. In Aug. 1793 werd hij als regeeringscommissaris naar Lyon gezonden, om de Girondijnsche stad voor haar verzet te tuchtigen; in Auvergne bracht hij eenige troepen op de been en werkte zoo mede tot den val der stad (9 Oct. 1793).
Ondanks het verwoestingsdecreet der Conventie toonde hij matiging in het straffen der rebellen; eerst toen C. vervangen werd door Collot d’Herbois, onderging de stad haar gruwelijk lot. Teruggekeerd in Parijs, werd hij 21 Dec. 1793 president van de Conventie (het voorzitterschap wisselde om de 14 dagen; de aftredende was niet terstond herkiesbaar; de lijst der Conventie-voorzitters weerspiegelt het verschuiven der heerschende meeningen in de Vergadering); tot den val der Hébertisten werkte hij krachtig mede. Toen in 1794 de dictatuur van het Com. de S. P. zich toespitste tot een dictatuur van Robespierre, werd ook het Tribunal révolutionnaire aangepast aan de nieuwe omstandigheden. De wet van 22 Prairial (10 Juni 1794), la loi de la grande Terreur, opgesteld door Robespierre en in de Conventie voorgesteld door Couthon, beroofde de aangeklaagden van hun verdedigers; getuigenverhoor werd afgeschaft; veroordeeling kon plaats hebben op moreele overtuiging van schuld; er bleef slechts één vorm van straf: de dood. Toen in den zomer van 1794 Robespierres machtspositie begon te wankelen, bleef Couthon den leider getrouw; den 10en Thermidor (28 Juli 1794) werd hij tegelijk met zijn collega’s in het driemanschap van de Terreur, Robespierre en Saint-Just geguillotineerd.