Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Couperus

betekenis & definitie

Couperus - (Louis Marie Anne), Nederl. letterkundige, dichter en romanschrijver, geboren 1863 in den Haag, bracht zijn jeugd door in Indië, keerde naar Nederland terug, bezocht de H.B. S., die hij niet afliep, behaalde eenige jaren later de akte voor Nederlandsche taal en letterkunde M.O. Op 20-jarigen leeftijd debuteerde hij met een bundel gedichten: Een Lent van Vaerzen (1884), later volgden nog drie bundels: Orchideeën (1886), Willis Winde (1895), en Romeinsche Sonnetten (1903). Zijn verzen zijn van minder beteekenis, maar zijn prozawerk verschafte hem een eerste plaats onder onze schrijvers. Jaren lang was een nieuw werk van Couperus een gebeurtenis. Hoewel hij in engeren zin niet behoort tot de „mannen van ’80”, is hij toch een van onze modernen.

Zijn eerste roman Eline Vere (1889, 7de druk 1915) was als psychologische roman een baanbrekend werk, en de qualiteiten van dat werk zijn te vinden in al zijn volgende romans, die elkaar in grooten getale opvolgden. Levendigheid van verbeelding paart hij aan een verfijnden stijl; hij is een meester in het weergeven van den luchtigen conversatietoon en doordrongen van den geest en de tendenzen der Fransche en Scandinavische litteratuur; uitnemend weet hij te teekenen de verfijnde en verslappende beschaving in aristocratische kringen. Eline Vere werd gevolgd door Noodlot (1890),Extase(1892), Een Illuzie (1893), Metamorfose, autobiographische roman (1897), Langs lijnen van geleidelijkheid (1900), De boeken der kleine zielen (4 dln. 1901—1902), Van Oude Menschen, de Dingen die voorbijgaan (1906). Indische hartstochten schildert hij in De Stille Kracht (1900). De trilogie: Majesteit (1893), Wereldvrede (1895), Hooge Troeven (1896) speelt in hofkringen; sterker nog spreekt zijn fantaisie in zijn sprookjes Psyche (1898), Fidessa (1899), Babel (1901), Over Lichtende drempels (1902) en in zijn boeken geschreven onder den invloed van zijn reizen en zijn meermalig verblijf in Italië: God en Goden (1903), Dionyzos (1904), De Berg van Licht (3 dln. 1905 —06), Aan den Weg der vreugde (1908), Antiek Toerisme (1911), Antieke Verhalen (1911), Korte Arabesken (1911), Schimmen van Schoonheid (1912), Uit Blanke Steden onder Blauwe Lucht (2 bundels, 1912—13), Heracles (2 dln. 1913). De laatste jaren houdt hij zich bezig met novellistisch werk, dat hij in tijdschriften en dagbladen publiceert en dat een zeer persoonlijk karakter draagt.

Dit wordt verzameld in Van en over mij zelf en anderen (10 dln. 1914v.v.) Door den oorlog van 1914 naar Holland teruggekeerd, houdt hij thans voordrachten uit eigen werk, die zeer geprezen worden. Op zijn 50sten verjaardag werd hij zeer gevierd en in 1914 werd zijn Antiek Toerisme met den „Nieuwen Gidsprijs” bekroond. Verschillende zijner romans zijn vertaald in het Duitsch en Fransch: Schicksal (1892), Eine Illusion (1893), Weltfrieden (1895), Majesté (1898). Vroeger verschenen zijn boeken meestal eerst in „De Gids”, thans in „Groot-Nederland”, waarvan hij redacteur is. Nieuwste boeken: De Komedianten, Het zwevende Schaakbord, Legende, mythe en fantasie.

< >