Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Corot

betekenis & definitie

Corot (Jean-Baptiste-Camille), Fransch schilder, geb. 1796 te Parijs, overl. 1875 te Parijs; leefde aanvankelijk in bescheiden omstandigheden; bezocht van zijn 11e tot zijn 19e jaar het gymnasium en kwam daarna in de leer bij een lakenfabrikant, waar hij, ofschoon hij ook toen reeds zich zeer aangetrokken gevoelde tot de schilderkunst, tot zijn 27e jaar bleef. Een jaarlijksche rente van 1500 frs. van de erfenis van zijn zuster, stelde hem in staat, schilder te worden. Zijn eerste leeraar was Michallon, die echter reeds in 1822 stierf. C. wendde zich nu tot Victor Bertin, een klassicistisch landschapschilder, in wiens atelier hij, met korte tusschenpoozen, waarin hij in de omgeving van Parijs in de vrije natuur schilderde, 3 jaar werkte.

In 1825 ging C. naar Rome, en ontmoette daar Leop. Robert, Schnetz, Ed. Bertin en Aligny, met welken laatste hij spoedig meer bevriend werd. 3 jaar lang doorkruiste hij de Campagna, steeds schilderend met een grondigheid, die hem nooit heeft verlaten. Naar Parijs teruggekeerd, huurde hij een atelier, maar schilderde ook veel in de buurt van Fontainebleau en Ville d’Avray; hij zwierf door geheel Frankrijk, bezocht nog tweemaal Italië (1834 en 1843), leefde in Zwitserland en bezocht Holland en Engeland. Gelijkmatig verliep zijn leven; hij was ongehuwd en leefde met een oude huishoudster op zeer bescheiden voet; ook toen zijn middelen dit toelieten, bracht hij daarin geen verandering. Zijn litteraire kennis was, ondanks zijn gymnasiale opvoeding, tamelijk gebrekkig. Wat hij van mythologie wist, had hij geleerd in het theater, waar hij tevens schetsen vervaardigde. — C.’s oeuvre is zeer uitgebreid. De catalogus Robaut-Moreau-Nélaton vermeldt meer dan 2000 schilderijen en 300 teekeningen. Zijn werkkracht was groot; uitgaande van de „émotion initiale” den eersten indruk, dien hij onmiddellijk in groote lijnen vastlegde, werkte hij eerst in de groote tegenstellingen, zette dan de tusschentonen aan en eerst in de laatste plaats kwam de kleur.

C. debuteerde met matig succes in 1827 in de salon. De kritiek laakte zijn gebrekkig kunnen en de kleurenmonotonie. C. liet zich echter niet afschrikken en wist erkenning te vinden voor zijn zorgvuldige, zuivere en voorname wijze van schilderen. Eerst in 1846 (verleening van het Legioen van eer) en 1848 (Medaille I klasse) kwam er groote verandering ten zijnen gunste. In 1849 nam hij zitting in de jury. Toch zweeg ook toen de critiek niet. En ondanks drie pogingen door zijn vrienden gedaan, is hem de Médaille d’honneur nooit verleend. In 1874 boden zijn vrienden hem, op zijn ziekbed, een op eigen initiatief vervaardigde médaille aan.

Kort daarna stierf hij. — De Staat heeft C. weinig aangemoedigd: 2 kleine muurschilderingen en 6 aangekochte schilderijen kunnen in dit verband genoemd worden. Zijn succes bij het publiek kwam ook eerst laat. Op zijn 43e jaar had hij pas 2 kleine schilderijen verkocht. Daarna ging het beter. Op een door hem georganiseerde verkooping in 1858, in het Hotel Drouot, waar ± 40 schilderijen onder den hamer kwamen, werden de grootere schilderijen met ± fr. 1200, de kleinere met ± fr. 200 betaald. Het toenemend succes brengt hem er nu toe, steeds meer te produceeren, wat niet altijd het werk ten goede kwam. Eerst na 1870 bereikt hij zijn algemeene vroegere hoogte weer.

Zijn vroegste werken zijn uiterst scherp en zorgvuldig in détails („il ne faut laisser d’indécision dans aucune chose”), verbonden met een breeden, grooten opzet, die herinnert aan Poussin. In het Louvre bevinden zich o.a. „Vue du Colisée” (1825); „Le Pont de Narni” (1827); „la Cathédrale de Chartres” (1830); na de 2e Italiaansche reis, „Hagar in de woestijn (1835, Coll. Gallimard); „Silenus met Nymphen” (1838 Coll. Dollfus); „Homerus en de herders” (1844/5). Omstreeks 1850 ontwikkelt zich zijn „tweede manier”; hij verwijdert zich meer van de natuur en schildert in een vervloeiende, teere, onbepaalde wijze: de individueele stemming van het bepaalde landschap maakt plaats voor een algemeene poëtische. Voorbeelden hiervan zijn: „Matinée” (1850); „Souvenir de Castel Gandolto” en „Danses Virgiliennes” (1856/60, alle drie in het Louvre). In ons land kan men deze periode kennen uit de beide stukken in het Mus. Mesdag den Haag: „Le Passeur” en de „Allée” (1866/8).

Opdrachten voor grootere decoratieve werken heeft C. niet gehad. We noemen slechts de kleinere opdrachten van den Staat, waarvan alleen de „Doop van Christus” in St.Nicolas-du-Chardonnet (1844/5) uitgevoerd werd. — Als figuurschilder is C. minder bekend. Toch heeft hij zich ook daarmede zijn geheele leven bezig gehouden. In het Louvre bevindt zich „Femme à la perle” (1868/70); andere stukken in privé verzamelingen. Portretten schilderde hij niet dan voor zijn genoegen of dat der modellen. Zijn zelfportret van 1835 hangt in de Uffizi te Florence. — De verkoop zijner 223 nagelaten schilderijen bracht 230.000 frs. op. Thans worden voor zijn bekende schilderijen prijzen van 50-100.000 frs. besteed en voor Amerika nog hoogere. Men leert Corot het best kennen in het Louvre (80 stukken); te Reims (16 st.), Lille en Rouen.

C.’s kunst staat geheel op zichzelf; zijn manier is volkomen persoonlijk en laat zich niet met voorgangers vergelijken; al heeft hij imitatoren gehad, een „school” vormde hij niet. Hij zelf houdt verband met de romantische, de neo-klassicistische en de realistische school, zonder tot een daarvan te behooren. Door zijn belangstelling voor moeilijk vast te houden kleurenstemmingen bij ochtend- of avondschemering schijnt hij zelfs een voorlooper der impressionisten. Geen der scholen erkent hem echter. Eerst in den laatsten tijd sluiten jongere groepen van kunstenaars, zijn compositie en stijl begrijpend, zich weer meer aan hem aan, om door hem weder in de klassieke traditie van Poussin te komen. Litteratuur: Zie Thieme-Becker’s Künstler-lexikon; Band. VII.

< >