Cornekoten, darinkdelven of moeren, noemde men in vroeger tijd in Zeeland het graven van het laagveen, dat in de buitendijksche gronden, schorren, gorzen of slikken, gestoken werd voor de zoutbereiding, alsook voor brandstof. Om de waardevermindering der gronden zoowel buitendijks als binnendijks en het gevaar voor de zeewering door de vermindering van het voorland, is het c. opgehouden. In de 14e en 15e eeuw moet het c. veel gevolgd zijn en voor de landeigenaars groote baten hebben opgeleverd.
In 1477 werd aan Maria van Bourgondië bij het Groot-Privilegie het verbod van c. afgeperst. In 1519 werd het voor Voorne geheel verboden.