Corinthisch Kapiteel (Corinthische Orde). Het Corinthisch kapiteel maakt deel uit van de Cor. orde, de bouwwijze, die na de Dorische- en Ionische Orde, ongeveer in de 2e helft der 5e eeuw, meer algemeen in zwang kwam. Deze bouwwijze stemt in hare proportiën overeen met een slanke Ionische Orde en onderscheidt zich daarvan alleen door het kapiteel (Vitruvius IV. 1.1.). Dit kapiteel dankt, volgens het verhaal (Vitruvius IV, 1. 9), zijn ontstaan aan Callimachus, een beeldhouwer uit Corinthe, die, aldaar voorbij een begraafplaats gaande, op een graf een mandje, gedekt door een marmeren plaat bemerkte, dat, geplaatst op een acanthuswortel (berenklauw), door zijn druk de groote getande bladeren had doen wijken, zóó dat ze thans in een krans den buik van het mandje omvatten. Zeker was niet Callimachus de eerste, die het Acanthusblad tot ornament gebruikte.
Reeds op Attische grafvaasjes (Lekythen) en grafplaten (stelen) komt het voor. De aanwending als meer algemeen systeem van versiering van kapiteelen wordt door deze anecdote echter vrij juist geplaatst in het einde der 5e eeuw vóór Chr. De eenvoudigste vorm van Corinth. orde bestaat uit een Ionische schacht met plint, waarop een kapiteel, bestaande uit een min of meer kelkvormige kern, omvat door opwaartsstrevende, aan de bovenzijde naar buiten omkrullende, bladeren van den Acanthus spinosa. Uit dezen eersten krans groeit dikwijls een tweede krans, waarop dan een vierkante plint rust. Bij een rijkeren, meer gecompliceerden vorm (b. v. aan het Lysicrates-monument te Athene), ontspringen uit de bladkransen, in zijwaartsche richting, in vier tegenover elkaar gelegen punten telkens twee langere bladeren, waarvan elk zich met het naastliggende vereenigt in een voluut, zoodat de plint hier onder haar hoeken gedragen wordt door vier voluten. De zijden van de plint zijn dan gewoonlijk naar de kern van het kapiteel toe gehold. De zuilschacht verliest aan de bovenzijde wel eens de cannelleeringen en krijgt een gerekten opstaanden, smallen bladkrans. Ook het elastisch gebogen fries is een kenmerk der Corinthische orde.
De Romeinen namen de Corinthische orde over en gebruikten haar bij voorkeur. Voorloopig herhaalt de Rom. kunst de uit Griekenland geïmporteerde vormen, met toevoeging in onderdeelen en verzwaring van het geheel. De bladvorm is die van de Acanthus mollis. Dan wordt uit de Corinthische orde de Composiet-orde afgeleid, die zich in ’t algemeen slechts door het kapiteel onderscheidt. De Christelijke bouwkunst neemt voorloopig den vormenschat der Antieken over: zoo is ook het Corinthische kapiteel tot in de XIIIe eeuw te volgen in de Romaansche bouwkunst, terwijl ook de Gotische kelkkapiteelen, ofschoon de oude proportiën geheel zijn opgegeven, in hun systeem toch nog met het Corinthische bladkapiteel samenhangen.
Eerst de laat-Gotiek, met haar ononderbroken opstijgende pijlers en schalken, laat het kapiteel geheel varen. De Renaissance brengt de klassieke zuilorden weer terug. De antieke monumenten onderzoekend, den klassicistischen Vitruvius lezend, zoeken Serlio, Vignola, Palladio, Scamozzi den Renaissance-kanon der Orden van Architectuur vast te leggen. Op hun orden gaan meerendeels de moderne zuilvormen terug. — Litteratuur: Durm, Die Baukunst der Griechen; Durm, Die Baukunst der Etrusken u. Römer; Baumeister, Denkmäler d. Klass. Altert. (Baukunst); Rosengarten, Die architektonischen Stylarten; Bose, Dictionnaire d’Architecture, enz.; Meurer, Vergleichende Formenlehre d. Ornamentes und der Pflanze.