Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Coornhert (dirck volkertsz.)

betekenis & definitie

Coornhert (dirck volkertsz.), - Nederl. letterkundige, schilder en godgeleerde uit de 16de eeuw (1522-1590), krachtige, onafhankelijke persoonlijkheid, geen partijman, maar zoo hartstochtelijk van aanleg, dat hij naar alle kanten aanviel, maar desondanks gerespecteerd werd. Hij leidde een veelbewogen leven, toonde reeds vroeg zijn zelfstandigheid door zijn huwelijk in 1542 met Neeltje Simonsdochter, de zuster van de bijzit van Reinoud van Brederode, hetgeen hem de genegenheid zijner ouders kostte; hij week uit, was eerst in betrekking bij den heer van Brederode, ging later naar Haarlem, waar hij met graveeren zijn brood verdiende; in 1561 werd hij daar notaris, vervolgens secretaris der stad. Hoewel hij zich tegen den beeldenstorm verzette, werd hij toch voor ketter gehouden en gevangen gezet; hij dichtte op de Gevangenpoort zijn Lof van de Ghevangenisse en zijn Comedie van Lief en Leedt. Door zijn verdediging werd hij weer vrijgelaten, zwierf als balling rond in Kleef en Xanten, waar hij met Willem I in aanraking kwam; in 1572 terug in Holland, werd hij griffier der Staten van Holland; van wege zijn optreden tegen Lumey opnieuw uitgeweken, was hij in 1577 weer terug.

Sindsdien was zijn leven een onafgebroken strijd tegen de al te dogmatische Calvinisten, door vlugschriften en disputen (in 1561 had hij reeds een Verschooningh der Roomsche Afgoderye geschreven en zich daarmee Calvijn’s toorn op den hals gehaald). Toch was hij in zijn hart de Hervorming toegedaan, maar hij hoorde veeleer tot die typisch-Hollandsche hervormingsbeweging, waarvan Erasmus de stichter was en die, wars van alle dogmatiek en tegen Luther, „het geloof, door de liefde werkende,” op den voorgrond stelde. Men kan hem een voorlooper van Arminius noemen. Van oppervlakkigheid is intusschen C.’s theologie niet geheel en al vrij te pleiten, vooral waar hij disputeert tegen de menschelijke onmacht. (Zie Van de toelatinghe ende decreten Godes). Hij schreef verder op theologisch gebied nog: Proeve van den Nederlandschen Catechismus (1582), Ware beschrijvingen der conscientiën (1585), Van de Erfzonde. Niet minder belangrijk is zijn werkzaamheid als humanistisch schrijver; na op lateren leeftijd Latijn te zijn gaan leeren, vertaalde hij verschillende Latijnsche werken o.a. Officia Ciceronis (1561), Seneca van der Weldaden (1562), Boëthius van de Vertroostingh der Wijsheit (1585). Het resultaat van zijn klassieke studiën is samengevat in zijn zedekundig werk Zedekunst, dat is Wellevenskunste (1586), dat getuigt van een hoog zedelijk standpunt en van zijn Christen-zijn (b.v. op het punt van den zelfmoord, dien hij, tegenover Seneca, afkeurt). Zijn humanisme blijkt ook uit de veelzijdigheid zijner beoefening van kunsten en wetenschappen; hij kon fluitspelen, was een meester in het schermen, enz.

Als zuiver letterkundige zijn zijn prestaties ook talrijk: hij vertaalde Vijftich lustighe Historiën Joannis Boccatii (1564, naar het Fransch); in 1561 gaf hij een vertaling uit het Latijn van Deerste twaalf boecken Odusseae uten Latijne in rijm verduytscht. Zijn poëzie is verzameld in een Liedboeck (waarin een vertaling van Horatius’ ode „beatus ille qui procul negotiis”, terwijl wij van zijn tooneelstukken nog noemen: Abraham's Uutgangh (1568), Comedie van Israël (1575), Comedie van de blinde voor Jericho (1582), Comedie van de Rycke man (1582), die alle sterk aan het rederijkerstooneel herinneren. Ten slotte vermelden wij nog zijn emblamatabundel Recht Ghebruyck ende Misbruyck van tydlycke Have (1585 naar het Latijn van Bernardus Furmerus). Hij was lid van de Amsterdamsche Kamer „In Liefde bloeiende”. Op het eind van zijn leven ging hij naar Gouda, waar hij begraven is in de St. Janskerk. Zijn gezamenlijke werken, in folio-uitgave, verschenen in 1630 en 1632 te Amsterdam en te Gouda.

Men zie over Coornhert: Jan ten Brink, Dirck Volckertsen Coornhert en zijne Wellevenskunst (1860) en F. D. J. Moorrees, Dirck Volckertszoon Coornhert (1887). Over zijn verhouding tot de Stoa raadplege men: Dr. K. Kuiper, Epictetus en de Christelijke Moraal (Versl. en Meded. der Kon. Akad. 4de Reeks, deel VII). Van zijn 50 Lustighe Historien, zijn er 20 uitgegeven door Dr. G. A. Nauta (1903).

< >