Coolhaes (caspar jansz.), - geboren 1536 te Keulen, trad in 1566 het eerst te Deventer op als prediker der Hervorming, werd na 1574 predikant te Gorinchem, kwam op den dag van het ontzet van Leiden in die stad en werd daar tot predikant aangesteld. De academie aldaar werd 8 Febr. 1575 ingewijd met eene door hem gehouden rede De sacrosanctae theologiae laudibus, terwijl hij bij provisie de eerste theologische lessen gaf tot de komst van den theol. prof. G. Fengueray. — In den strijd tusschen de Leidsche overheid en zijne ambtgenooten over de bemoeiïng van het stedelijk bestuur met de benoeming van kerkeraadsleden, koos hij de partij der eerste en kwam hij bij de Kerk in verdenking. Van onrechtzinnigheid beschuldigd, eischte de Nat.
Synode van Middelburg in 1581 van hem, dat hij de gevoelens, die hij in zijn geschriften had geuit, als onrechtzinnig zou herroepen, hetgeen hij weigerde. Omdat hij bezwaar had tegen de leer der praedestinatie, werd hij voorloopig afgezet en daar hij geen schuld bekennen wilde, door de Synode van Haarlem den 25en Maart 1582 geëxcommuniceerd. Zijn aanhangers in de gemeenten en de Leidsche magistraat, wilden hem wel steunen, maar moesten zich ten slotte toch bij de uitgesproken excommunicatie neerleggen. C. verviel tot broodsgebrek. Wel werd in 1586 de excommunicatie weer opgeheven en hij weer als lid der Kerk erkend, maar het prediken bleef hem verboden. Hij vestigde zich weldra te Amsterdam, waar hij in 1615 overleed. — Zijne werken zijn meest strijdschriften. — Zie over hem: H. C. Rogge, Caspar Jansz. Coolhaes, de voorlooper van Arminius en der Remonstranten. 2 dln. Amst. 1856,1858.