Cook (frederick albert), - Amerikaansch Poolreiziger, geb. 1865 te Hortonville in den staat New-York uit Duitsche ouders (eig. naam „Koch”). Vergezelde in 1891 R. E. Peary op diens tweede reis door Groenland. In 1897-’99 nam hij deel aan de Belgica-expeditie onder de Gerlache naar het antarctische gebied en in 1903 en ’06 reisde hij in Alaska, waar hij er in 1906 in geslaagd heet te zijn den Mt. Mac Kinley te bestijgen, den hoogsten top van Noord-Amerika (wat evenwel ernstig betwijfeld wordt).
In 1907 vertrok Cook uit Gloucester, Massachusetts, om een nieuwen Pooltocht te doen op kosten van den millionair J. R. Bradley. Door een walvischvaarder werd hij naar Etah aan de Smithsont gebracht, vanwaar hij door Ellesmere-land en Grinnel-land Poolwaarts wilde doordringen. Langen tijd werd van hem niets vernomen en men vreesde, dat hij was verongelukt, tot op den 1 Sept. 1909 te Kopenhagen een telegram uit Lerwick, Shetlands-eil., werd ontvangen, meldend, dat Dr. C. op 21 April 1908 de Noordpool had bereikt en zich aan boord van de Hans Egede bevond op reis naar Kopenhagen. Volgens zijne opgaven overwinterde hij te Etah aan de W.-kust van Groenland. 19 Febr. 1908 vertrok de hoofd-expeditie van hier, bestaande uit 11 man met 103 honden en 11 sleden, eerst W.-waarts door Ellesmere-land. Cook besloot van hier met slechts 2 Eskimo’s Noordwaarts te trekken. Den 21 April zou hij de N.-pool hebben bereikt. 2 dagen later vertrok hij van daar, doch was gedwongen bij Kaap Sparbo te overwinteren, aan de N.-kust van Noord-Devon. Vandaar drong hij door tot de Deensche koloniën aan de W.-kust van Groenland, vanwaar hij per stoomschip Hans Egede naar Kopenhagen terugkeerde.
Reeds van den aanvang af werd getwijfeld aan de waarheidsliefde van C.: zijn reisverhaal gaf daartoe aanleiding genoeg en toen 5 dagen na het genoemde telegram omtrent C.’s poolontdekking van Harbour in Labrador naar Cape Ray in Newfounland werd geradiografeerd door R. E. Peary, dat hij de sterren-en-strepen aan de Noordpool had genageld, begon een zeer onverkwikkelijke strijd, waarvan binnen enkele maanden het resultaat was, dat Peary werd beschouwd als de ware ontdekker van de Noordpool en C. door niemand werd geloofd. Eskimo’s, die C. vergezelden, verklaarden, dat C. wel-is-waar de Noordpunt van Heibergland had bereikt, maar niet verder dan een dagreis op het zeeijs gekomen was, en nooit de kust uit het oog had verloren; hij was weldra omgekeerd en Zuidwaarts naar de Jonessont getrokken, waar hij op zijn gemak overwinterde. Toen kwam, midden Oct., de bezwarende onthulling van Edward Barrille, den gids, die in 1906 Cook naar Alaska vergezelde, die C.’s beklimming van den Mt. Mc. Kinley voor pure fantasie verklaarde. Eindelijk bracht de New-York Times de laatste ontknooping, de beëedigde verklaring van Dunkle en Loose, die Cook de uitgewerkte waarnemingen verschaften, welke hij noodig had voor het Kopenhaagsche onderzoek naar de echtheid van zijn Pool-ontdekking. Een onderzoek, door eene nieuwe commissie te Kopenhagen verricht, werd 21 Dec. gepubliceerd en was voor Cook vernietigend: Cook’s stukken bevatten geenerlei grond voor zijne aanspraken op het bereiken van de Pool. Cook schreef: Through the first antarctic night (1898-99) (Londen 1900); The Topofa Continent (id. 1908); My attainment of the pole (New-York 1911).