Coleridge (Samuel) - Coleridge (Samuel Taylor), 1772-1834, Eng. dichter, philosoof en criticus, geb. te Ottery St. Mary, Devonshire, zoon van den predikant John C. Hij ontving zijn opleiding aan Christ’s Hospital te Londen en Jesus College Cambridge, liep echter weg van zijn college wegens schulden en werd eenigen tijd soldaat onder den naam van Silas Tomkyn Comberback. Na eenigen tijd keerde hij, door bemiddeling van vrienden naar Cambridge terug.
Gedurende een voetreis naar Noord-Wales, maakte hij te Oxford kennis met Robert Southey en vatte met dezen het plan op om in Amerika aan den oever van de Susquehanna een soort van gemeenebest, een „pantisocracy”, te stichten waar ideale toestanden van vrijheid zouden heerschen. Het plan werd echter niet ten uitvoer gebracht. Southey zag de onmogelijkheid er van in.
In 1794 ontmoette C. te Bath, Sara Fricker wier zuster Edith verloofd was met Southey. In 1795 huwden zij, vestigden zich te Clevedon, daarna te Nether Stowey, Somerset, waar C. Wordsworth leerde kennen, met wien hij in 1798 „The Lyrical Ballads” uitgaf, een bundel gedichten, waarvoor C. o.a. bijdroeg: The Ancient Mariner (zijn meest bekende gedicht). De bundel had geen succes. Een tweede uitgave in 1800 bevatte o. a. C.’s Love or Genevieve. Te Nether Stowey schreef hij ook: Christabel, 1e deel en Kubla Khan, beide uitgegeven in 1816. Gedurende dezen tijd trad hij op als predikant, kreeg een jaargeld van de gebroeders Wedgwood om hem in staat te stellen, zich aan de litteratuur te wijden. In 1799 ging hij met Wordsworth naar Duitschland (Gottingen), waar hij het Duitsch zoo goed machtig werd, dat hij in staat was Schiller’s Wallenstein te vertalen. Hij drong diep door in de Duitsche philosophie.
Teruggekeerd in Londen schreef hij voor het dagblad „The Morning Post”. Zijn artikelen hierin werden later tot een bundel Essays verzameld. In 1800 vertrok hij naar Keswick in het Lake-district. Daar leed hij aan rheumatische aandoeningen. Spoedig ook openbaarde zich een zenuwlijden. Ongelukkigerwijs raakte hij aan opium verslaafd, waardoor zijn gezondheid geknakt werd. Zijn verder leven was verre van gelukkig. Van 1804-06 reisde hij tot herstel van gezondheid in Italië, hield, na zijn terugkeer te Londen een serie lezingen over Shakespaere, die zeer bezocht waren, vestigde zich daarna weer te Keswick, dat hij spoedig weer verliet, zijne familie aan de zorg van Southey overlatend, en woonde verder bij verschillende vrienden, het laatst bij den arts James Gillmann te Highgate bij Londen, waar hij het centrum was van een kring letterkundigen en philosofen.
Zijn conversatietalenten schijnen zeer groot te zijn geweest. Hij voorzag in zijn onderhoud door het houden van lezingen, en door journalistisch en letterkundig werk. In 1813 werd zijn tooneelstuk Remorse (een bewerking van een ouder werk Osorio van den schrijver) in het Drury Lane theater vertoond. In 1817 verschenen Sibylline Leaves (gedichten) en Biographia Literaria, een bundel critische letterkundige opstellen. Na zijn dood verscheen nog Table Talk (1835) en Anima Poetae (1895).
C.’s beste werken werden voor zijn dertigste jaar geschreven en getuigen van een ontzettende verbeeldingskracht. De dichter miste de energie om zijn schitterende talenten ten volle te gebruiken. Als philosoof had hij een grooten invloed in zijn dagen. Zijn beschouwingen over Shakespaere droegen er veel toe bij om zijn landgenooten tot een grondige studie van dezen schrijver op te wekken.