Client - zooals bij de Italische volksstammen, bestonden ook bij de Rom. burgers met verkorte rechten, die, tot zekere diensten aan een heer (patronus) verplicht, op hun beurt bescherming van hem genoten. Het ontstaan dier verhouding is onbekend en wordt verschillend verklaard. De clientes behoorden aanvankel. tot het geslacht (gens) van hun patronus en voerden ook zijn geslachtsnaam. Zij waren hem eerbied verschuldigd, vergezelden hem ten oorlog, ondersteunden hem met geld b. v. als hij boete moest betalen, uit krijgsgevangenschap moest worden losgekocht, zijne dochter wilde uithuwelijken, enz., hadden deel aan de godsdienstplechtigheden der gens (sacra gentilieia) en mochten niet tegen hem stemmen.
Daarvoor moest de patronus hen overal beschermen, voornl. voor het gerecht: bij verwaarloozing van dien plicht verviel hij aan de goden (sacer). Elkaar aan te klagen was niet geoorloofd. Nadat reeds Servius Tullius de cliënten belasting- en dienstplichtig had gemaakt, verdween de oude patricische clienteel ± 400 v. C. en de oude heerenrechten verzwakten allengs meer en meer, daar de Cl. de volle private en publieke rechten erlangden. Toch bleef een zekere aanhankelijkheidsbetrekking bestaan, die sedert het einde der Republiek slechts in maatschappel. plichten bestond: aanzienlijken verzamelden toen vele Cl. om zich heen, die hun des morgens hunne opwachting kwamen maken en aan wie zij als belooning daarvoor spijzen, geld (sportulae) en dgl. schonken. — In het tegenw. Nederl. wordt met het woord cliënt, uit het Fransch tot ons gekomen, de persoon bedoeld, voor wien een rechtsgeleerde in rechten optreedt; soms ook wordt het gebezigd in den zin van „klant”, maar dan steeds van een meer belangrijke handelszaak, terwijl het afgel. woord „clientèle” weer de gezamenlijke klanten van onverschillig welke zaak aanduidt.