Cilicië - (Kilikia). Het oude C. omvatte het tegenwoordige Turksche vilajet Adana en een deel van Konia. ’t Is het Zuid-Oostelijke gedeelte van Klein-Azië. In het N. wordt het begrensd door den Taurus, m het O. door den Giaur-dagh. De Taurus is een hooggebergte, dat zich in den Ardost bij den Boelgar-dagh tot 3660 M. verheft; de Giaur-dagh (Amanus Mons), bereikt ongeveer 2000 M. — C. bestaat uit twee zeer verschillende deelen: a) „Laag C.” in het O., en b) „Steenachtig C.” in het W. Het eerste tegenwoordig Tsjoedoer-ida, oudtijds C. campestris of propria (Gr. pedias) genoemd, bestaat in ’t N. uit een kalksteenplateau en in ’t Z. uit een lage alluviale Heivlakte.
De vlakte is ± 4500 K.M.2 groot, waarvan ± 2800 K.M.r tot het alluviale gebied behooren. Hier liggen de groote steden; de bodem is er voor het grootste gedeelte bebouwd; alleen vindt men langs de rivieren en aan de zee achter da duinen soms moerassen, ’t Hoogere kalkgebied is meest steppenland. Twee betrekkelijk groote rivieren, de Dsjihan en de Seihun, stroomen. door de vlakte. Steenachtig C., tegenwoordig:
Itsjili, oudtijds Kilikia tracheootis (C.aspera), 20.000 K.M.2 groot, is een uit horizontale mioceene kalklagen bestaand taf eiland, ± 2000 M. hoog. Alleen in het Noordelijk gedeelte en aan den Oostrand is door de erosie der rivieren het oorspronkelijk plateau-karakter verloren gegaan. De weinige watervoerende dalen zijn smalle canons met loodrechte, roestgele rotswanden; de voornaamste rivier, die dwars door dit gedeelte van Cilicië heengaat, is de Geuk-soe (Kalykadnos). De kust is steil en hoog, vol kleine bochten en voorgebergten. In het Z.W. is het kalkplateau begrensd door den Gedik-dagh (Imbarus mons), 1880 M. De oppervlakte van het tafelland is steenwoestijn of steppe; alleen in het N. zijn de hoogten nog met naaldwouden bedekt; de bodem der kloven draagt een weelderigen subtropischen plantengroei. !t Klimaat van Laag-Cilicië is zuiver subtropisch; de gem. wintertemperatuur is 14° C., de zomertemperatuur 2972° C. Soms bereikt de temperatuur ’s zomers 45° C. ?t Klimaat van de tracheootis is meer continentaal; de winters zijn er koud en sneeuwrijk, de zomers heet. De neerslag valt in !t geheel C. in het winterhalfjaar. Het vilajet Adana, waartoe het grootste deel van C. behoort, is ± 40.000 K.M.2 groot en heeft ± 490.000 inwoners. De bevolking is sterk gemengd; in de steden wonen Turken, Grieken, Armeniërs en „Franken”.
De Turken zijn in de steden meest ambtenaren; op het platteland boeren; verder leven in de vlakte nog Tartaren, Tsjerkessen, Egyptenaren, zelfs negers. Ook Nomadische Koerden. — Bestaansmiddelen. In de vlakte en de dalen is landbouw het hoofdmiddel van bestaan; in het karstgebied vindt men alleen bouwland in de „tawa’s” (dolinen). Verbouwd worden: rijst, tarwe, gerst, gierst, en mais, alle soorten van zuidvruchten, meloenen, druiven, seram en suikerriet. — Veeteelt. Rundvee ziet men weinig; bij den rijstbouw worden buffels gebruikt. Veel schapen, geiten, kameelen, paarden, ezels en muildieren worden als transportdieren gebruikt; hier en daar zijdeteelt. De voornaamste materialen zijn chroomijzer en koper. De industrie (meest huisind.) levert tapijten.
Het verkeer is tamelijk belangrijk. Van oudsher gaat een hoofdverkeersweg door C., n.1. de weg door de Cilicische passen (Pylae Kilikiae), die van Cappadocië naar Tarsus en verder door de Pylae Syriae naar Syrië gaat. Tegenwoordig volgt ook de Bagdad-spoorweg in hoofdzaak deze route. Hij volgt de Cilicische passen, een reeks van défilé’s, waarvan de nauwe kloof Gulek-bogas de bekendste is, tot Bosanty en dan het nauwe dal van de Tsjarkitsoe naar Adana; een zijlijn gaat via Tarsus naar Mersina, over welke haven bijna alle in- en uitvoer plaats Vindt. De voornaamste plaatsen zijn Adana (± 50.000 inw.), Tarsus (± 20.000 inw.) en het b. g. Mersina. Centrum van de Tracheootis is Emenek. — De overlevering leidt den naam C. af van Cilix, Agênor’s zoon, die zijne geschaakte zuster Europa nagezonden, zich in die streek vestigde. Na Alexander werd C. een Syrische provincie met Grieksche bevolking, later gedeeltelijk door Tigranes bezet.
De oude bewoners, in de bergen van C. Aspera genesteld, bleven onafhankelijk en dreven te land en ter zee ongehoorde rooverijen, totdat Pompeius C. in den zeerooversoorlog 67 v.C. tot een Rom. provincie maakte. Sedert maakte C. een deel uit van het Romeinsche resp. Byzantijnsche Rijk, totdat het in de 11e eeuw door de Seldsjoeken veroverd werd. Gedurende de Kruistochten kwam het echter aan het Koninkrijk Klein-Armemë onder de dynastie der Rubeniten. De laatste koning, uit het huis van Lusignan, Leo VI, werd echter door de Egyptenaren gevangen genomen en stierf in 1393 te Parijs. Sedert het begin der 16e eeuw behoort C. aan Turkije.