Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-11-2018

Chrysoliet

betekenis & definitie

Chrysoliet - (Fr. péridot), de als edelsteen bruikbare, doorschijnende, licht geelgroen gekleurde variëteiten van het mineraal olivijn *. In vroeger tijd is veel Ch. gewonnen en geslepen; vooral aan reliquieënkastjes on andere kerkelijke sieraden is de edelsteen veel verwerkt; hij werd blijkbaar door de kruisvaarders van hunne tochten mede genomen. De vindplaats was echter verloren gegaan en tot in 1900 mocht men als zeker aannemen, dat alle ch., welke in de laatste 200 jaren in den handel waren gekomen, afkomstig waren van zulke oude kostbaarheden. In dat jaar zijn prachtige ch.-kristallen ontdekt op de wanden van holten in een tot serpentijn verweerd vulkanisch gesteente op het eiland Seberget of St. Johns (Egypte, in de Roode zee tegenover kaap Ras Benas). De volkomen gelijkheid in kleur van deze nieuwe en de oude ch. en de aanwezigheid van talrijke sporen van vroegere bewerking in den vorm van oude putjes, laten geen twijfel toe, dat hier de oude vindplaats gevonden is. — De naam ch. wordt in den edelsteenhandel veel misbruikt voor andere groene steenen. Een deel der ch. is chrysoberyl, zeker o.a. die van de Fransche juweliers en de zoog. opalesceerende ch.; een gedeelte van den oosterschen (Hd. orientalische) ch. is eveneens chrysoberyl, een ander gedeelte echter geelgroene korund; aquamarijn-ch. is gele beryl. Ceylonsche ch. is geelgroene toermalijn, Saksische ch. is groengele topaas. Kaapsche ch. is prehniet; demantoiet en vesuviaan worden soms ch. genoemd; bovendien worden geslepen natuurlijke (bijv. moldawiet) en kunstmatige glassoorten als ch. ondergeschoven, soms met, dikwijls echter zonder het praedicaat valsch. Omgekeerd draagt ook echte ch. niet zelden een valschen naam, bijv. dien van smaragd: de zoog. smaragden, welke het bekende kistje versieren, waarin in den Keulschen Dom de reliquieën der Drie Koningen bewaard worden, zijn ch. De gelijkenis van deze steenen met ch. kan zoo groot zijn,dat ook de kenner ze op het oog niet onderscheiden kan; voor de zekere bepaling maakt men, behalve van de optische eigenschappen, gebruik van hardheid (6—7) en soort, gew. (3.33 tot 3.38). Ch. wordt meestal als tafelsteen of in trapvorm, soms ook als roosje of briljant geslepen. De bovenvlakken der tafelsteenen worden dikwijls rond geslepen.

< >