Christen - (Gr. Christianos); deze naam, afgeleid van Christus*, is gevormd met den laat-Latijnschen uitgang -ianos. Vgl. Herodianus*. Het was vooral het officieele woord in de Christenvervolgingen.
De C. werden het eerst zoo genoemd te Antiochië*, Hand. 11: 26. Ze deden het zichzelf niet. De naam werd hun door de Romeinen gegeven en is nog langen tijd gebruikt in aanklachten. Christianus wisselt af met Chrestianus. Zie CHRESTUS. Het is de naam geworden vooral van de C. uit de heidenen. Uit 1 Petr. 4: 16 blijkt, evenals Hand. 26: 28, dat hij aanvankelijk niet veel van een eervol étiket had. Behalve op de genoemde plaatsen komt hij niet in het N. T. voor.
Wanneer Paulus ons „Christelijk” wil uitdrukken, dan omschrijft hij met „in Christus”. Vgl. Harnack, Mission I, 1915, S. 295 ff. In verloop van tijd is Chr. de naam geworden voor alle gedoopten en belijders De R. K. kerk noemt alle gedoopten Christenen, met uitzondering van ketters, scheurmakers en geëxcommuniceerden of in den kerkelijken ban zijnden. (Gr. Kat. v. d. Bisschop v. Haarlem, 12e Les). Volgens Prot. belijdenis maakt het geloof den mensch tot Christen (Heid. Cat. 12e Zond.). Hierbij bedoelt de orthodoxie bepaaldelijk de verbinding met den persoon en het werk van Christus: Christen = lidmaat van Christus en zijner zalving (d. i. zijn geest) deelachtig (Heid. Cat. t. a. pl.), terwijl voor de moderne opvatting het Christen-zijn bestaat in het aanvaarden van de leer, het volgen van het voorbeeld, het verwant zijn met den geest van Christus. Nominaal is het aantal Christenen zeer groot.
Volgens Zeiler (Slat. Bureau te Stuttgart) zijn er op de 1.544.510.000 menschen 634.940.000 Christenen. Intusschen neemt in de zg. Christenlanden het aantal van hen, die niet tot eenige gezindte behooren, sterk toe. In enkele intellectueele kringen heeft het positivisme en monisme veel invloed (Comte, Haeckel), voor het zedelijke leven de vereenigingen van ethische cultuur, die zonder godsdienstigen, althans christelijken, grondslag wordt aangekweekt (Jodl); in esthetische kringen het amoralisme van Nietsche’s Uebermensch; in de lagen der sociaal-democratie (althans op het vaste land), het economisch materialisme van Marx c.s. Daartegenover staat de opleving van religieuze aspiratiën, maar deze zoeken dikwijls hare bevrediging buiten het christendom in spiritualisme, Christian Science*, Theosophie e.a. Het christendom lijdt onder veel vormelijkheid, conservatisme, vereenzelviging met bepaalde politieke, sociale en kerkelijke instellingen en richtingen. Daarbij mist het allengs meerden steun van den staat en de maatschappij. Deze krisis is ernstig en leidt tot de vragen: zijn wij nog en zijn wij reeds christenen? Daarbij dringt de behoefte aan boven-wereldsch leven, in een tijd van verzadiging, aan persoonlijke gemeenschap, als alleen tot verschijnsel en wet wordt herleid, aan verlossing, nu de cultuur in dezen wereldoorlog zoo oppervlakkig blijkt te zijn, in de richting van het geloof der christenen, dat dergelijke historische krisissen (het Romeinsche rijk, de renaissance) heeft overleefd en overwonnen.