Chiliasme - (Gr. chilioi = duizend), leer van het duizendjarig rijk of millennium (Lat. tijdperk van duizend jaren), onderdeel van de Chr. toekomstverwachting of leer der laatste dingen (eschatologie*). Het c. berust vooral op een letterlijke, realistische uitlegging van Op. 20 :1 — 10. Het onderscheidt een dubbele wederkomst van Christus op aarde en in verband daarmede een dubbele opstanding. Eerst staan de martelaren op en zij heerschen duizend jaar met Christus, terwijl Satan gebonden is.
De genietingen van dien tijd worden soms zinnelijk, soms geestelijk opgevat. Gewoonlijk lokaliseert men deze heerschappij in Palestina (Jeruzalem) in verband met den terugkeer daarheen en de bekeering van de Joden. Vgl. het Zionisme*. Daarna volgt de beslissende strijd tusschen Christus en Satan en de tweede opstanding, d.w.z. die van allen. Gewoonlijk stelt men deze duizend jaren voor als een rustdag na de zes werkdagen (4000 jaren vóór en 2000 na Chr.’s eerste komst) in verband met Gen. 2 : 1—3 en PI. 90 : 4 (2 Petr. 4 : 8). In de oude Chr. kerk was het c. sterk, in verband met de vervolgingen en de verwachting van J.’s spoedige wederkomst. De kerkleer symboliseerde Op. 20 en vergeestelijkte het c. zóó, dat de eerste opstanding werd opgevat als het leven en heerschen der geloovigen met Christus, reeds nu, terwijl de tweede opstanding de lichamelijke is, die volgen zal aan het eind der wereldbedeeling. Augustinus acht, dat het duizendjarig rijk dus nu reeds bestaat.
In den loop der eeuwen leeft het c. telkens op, speciaal in tijden van oorlogen, geestelijke beroeringen, verwereldlijking der kerk, vooral in sektarische kringen: de Wederdoopers* in de 16e eeuw, de Darbisten*, Irvingianen*, Mormonen*, Adventisten*, in de 19e en 20e eeuw. Ook in kerkel., bijbelgeloovige kringen komt het c. voor en na voor. Het kenmerk van het c. is de wijze, waarop het één moment der eschatologie naar voren brengt. Het doet dit in verband met zijne realistische opvatting der toekomst, waarin het perspectief en kleur ziet, en die het als op aarde plaats vindend, in verband met bepaalde, historische grootheden (Jeruzalem, de Joden) verwacht. Daartegenover staat de kerkelijke uitlegging van Op. 20, die eenerzijds (de R. C.) het godsrijk in de kerk reeds goeddeels gerealiseerd ziet, anderzijds (de Prot.) het godsrijk vergeestelijkt en den nadruk legt op het wezen der zaligheid, dat de geloovigen na hun dood onmiddellijk ontvangen, ook al is hun lichaam nog niet verheerlijkt en de aarde nog niet vernieuwd. Het c. is dus het protest zoowel tegen de zg. verwereldlijking van het R. C. als de zg. vergeestelijking van het Prot. Intusschen is het toch in hooge mate eenzijdig, door aan een stuk toekomstverwachting zooveel relief te geven en dit zoo realistisch op te vatten, terwijl de geheele eschatologie der H. S. kennelijk vol is van symboliek. Terecht vat het c. de toekomst op als een groote krisis, die in verschillende tempo’s verloopt.
Van Roomsche zijde hebben zich in den laatsten tijd eenige theologen, vooral in Frankrijk, en Duitschland, voor chiliastische (Rougeyron, Bigon, J. N. Schneider, G. K. Mayer, e.a.) of voor met c. verwante opvattingen (Chabauty, Rohling) warm gemaakt. Het c. is wel is waar in geen enkelen vorm door het officieele Roomsche kerkgezag nadrukkelijk verworpen, maar het grove c. moet volgens Roomsche opvatting als kettersch worden verworpen, eri ook het verfijnde c. in zijn verschillende nuances, vindt bij de Roomsche kerkelijke autoriteiten, geen steun. Zie John Cumming, Beschouwingen over het duizendjarig rijk (1866); Ch. T. Russell, Millenial Dawn (in het Duitsch vertaald als: Millenniumstages-Anbruch in J. B. Wachtturm Bibel u. Trakt. Gesellsch. Elberfeld); H. Hoekstra, Het Chiliasme (1903).