Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-11-2018

Chénier (André Marie)

betekenis & definitie

Chénier (André Marie), Fr. dichter, geb. 1762 te Galata, een voorstad van Konstantinopel, waar zijn vader Louis Ch. (1722—1796), de schrijver van een verdienstelijk werk: Recherches eur les Maures, Fr. consul was. Zijn moeder, Elisabeth Santi-Lomaca, was een Grieksche. Zooals in de XVIIIe eeuw gebruikelijk was in burgergeslachten van eenige beteekenis, werd de familienaam van André en zijn drie broers verrijkt met het adellijk voorzetsel „de”. Op vijftien-jarigen leeftijd kwam A. Ch. of de Ch. met zijn moeder naar Parijs.

Zijn vader was benoemd tot consul-generaal in Marocco. Mme. Ch., een begaafde vrouw, ontving in haar salons tal van dichters, kunstenaars, geleerden, waaronder Lebrun, Pindare, Brunck, den uitgever van de vermaarde „Anthologie grecque”, Mme. Vigée-Lebrun, de schilder David, Florian. Omstreeks 1773 bezocht André, evenals zijn broer Marie Joseph, het Parijsche college de Navarre, dat hij in 1780 of 81 verliet. Kort daarna werd hij als „cadet-gentilhomme” opgenomen in het regiment van Angoumois in garnizoen te Straatsburg. Het militaire leven bleek te vermoeiend voor hem en zes maanden na zijn indiensttreding keerde hij naar Parijs terug (1782) om zich te wijden aan de letteren, de liefde en de wereld. In 1783 maakte hij een kunstreis naar Rome en Napels; Griekenland, dat hem zoo machtig aantrok, kon hij wegens ziekte niet bereiken. De nu volgende jaren, tot December 1787, verblijft hij te Parijs, waar hij het weelderig, genotziek bestaan van de toenmalige aristocratie deelt.

Dan gaat hij als gezantschapssecretaris naar Londen, dat hem niet boeit. In de jaren 1788, 89 en 90 is hij meer te Parijs dan op zijn post in Engeland. Bij het uitbreken van de omwenteling was Ch. lid van de „Société Trudaine”, later „Société de 1789”, een vriendenkring, waar men geestdriftig de révolutionnaire ideeën toejuichte. Hij werpt zich in de politiek en schrijft een Avis au peuple français sur ses véritables ennemis, een ernstig, gloedvol betoog, een waarschuwing voor de gevaren, die het grootsche werk der Revolutie bedreigen, n.1. de partijgeest en het drijven van het gepeupel. Denzelfden geest vindt men terug in zijn l’Esprit de parti (1791) en in een ander geschrift, dat zeker een der oorzaken van zijn tragisch uiteinde geweest is, en waarin van de machtige Jacobijnen en van Robespierre gezegd wordt, dat „zij, op de talenten en de bekwaamheid na, gelijken op de Sociëteit der Jezuïeten”. Hij dong, evenals Malesherbes, naar de eev Lodewijk XVI te verdedigen en trok zich na diens terechtstelling (1793) ziek en moedeloos terug uit den geweldigen strijd om zich te Versailles met letterkundigen arbeid bezig te houden. Tijdens een bezoek aan zijn ouders, die te Parijs leefden, werd hij 7 Maart 1794 gearresteerd, en naar de gevangenis Saint-Lazare gebracht, ’t Was in het heetst van de Terreur. Zijn vader en zijn broer Marie Joseph deden al het mogelijke om zijn invrijheidstelling te verkrijgen; ’t mocht niet baten: 25 Juli van hetzelfde jaar werd hij veroordeeld en op de Place de la Barrière Renversée (place du Trône) geguillotineerd. — A. Ch., de laatste van de groote klassieke dichters, had in zijn leven weinig uitgegeven.

Terstond na zijn dood verschenen La jeune Captive en La jeune Tarentine in een tijdschrift, zijn Œuvres eerst in 1819. De romantische school begroette hem, zeer ten onrechte, als een geniaal partijgenoot. Hij was nochtans een echte achttiende eeuwer, een volgeling van Voltaire en de Encyclopaedie, wiens ideaal het altijd geweest is de veroveringen der rede in zijn verzen te verheerlijken, zooals blijkt uit de ontwerpen van verscheidene, groot opgezette, wijsgeerige gedichten: Superstition, l'Astronomie, l’Amérique en uit de talrijke, belangwekkende fragmenten van zijn Hermes. Zijn Elegies vertoonen de zinnelijkheid, die de dichters van zijn tijd kenmerkt. Van de klassieke oudheid trekt de Helleensche wereld hem het meest, om niet te zeggen uitsluitend aan. Zijn navolging is van zeer bijzonderen aard.

Dankt hij het aan zijn Grieksche afkomst, aan zijn uitmuntende kennis van de Gr. taal? Zeker is het, dat menig stuk uit zijn Eglogues den indruk maakt van spontaan aan dezelfde bron ontsproten te zijn, waaruit vijf-en-twintig eeuwen vroeger de fijne, heldere, plastische kunst der Helleen; sche dichters voortkwam. Zijn klassieke verzen zijn niet als meestal die van zijn tijdgenooten een nabootsing van een nabootsing; zij hebben vaak al het bekoorlijke van oorspronkelijk werk. Zijn zelfbewust streven om moderne ideeën in een dichterlijken vorm te gieten, die in kleur, gratie, kracht en schoonheid niet zou behoeven onder te doen voor de kunst der ouden, heeft A. Ch. uitgedrukt in den beroemden versregel: „Sur des pensers nouveaux faisons des vers antiques”. (L’Invention). Uit de dagen, die zijn onthoofding onmiddellijk voorafgingen, dagteekenen zijn Iarnbes, een destijds geheel nieuw genre in de Fr. dichtkunst. Met den dood voor oogen beschrijft hij in lyrisch-satirische verzen zijn eigen toestand, herdenkt het verraad van zijn vrienden, de macht van zijn vijanden en eindigt met een krachtig beroep op de waarheid en de gerechtigheid. Zie: Emile Faguet, André Chénier (Les Grands Ecrivains français), Paris 1902;

Glachant, A. Chénier critique et critiqué, Paris 1902; Œuvres publiées par H. de Latouche, Paris 1819 (eerste uitgave); Œuvres complètes tome I: Les Bucoliques, édition critique publiée par P. Dimoff, Paris 1908; Œuvres inédites publiées par Abel Lefranc (Les Lettres et les Idées depuis la Renaissance II, Paris 1910).

< >