Charisma - (Gr.), gunstbewijs, geschenk. In het N. T. duidt het aan de genadegaven of geestesgaven, waardoor iemand in staat werd gesteld tot nut van de gemeente dienstbaar te zijn. Het woord komt in het N. T., afgezien van 1 Petr. 4 : 10, alleen bij Paulus voor. De zaak zelf ook wel elders.
Men denkt aan Hand. 2 : 4 vgl. Joel 2 : 28. We hebben te doen met de eerste spontane uiting van het oud-Christelijke enthusiasme*. De kerk loopt nog niet in het gareel. Het is het ongeregelde tikken van de klok, die op gang komt. De Pinkstergebeurtenis doet aan een lentestorm denken. Het schoone is de veelvuldigheid van het Ch. als de werkingen der vele leden van één lichaam, Rom. 12. De een ontvangt het Ch. voor leiding van de gemeente in het besturen, dienen of onderscheiden van geesten; de ander voor de verkondiging in het spreken in tongen, in profetisch, d. w. z. niet voorspellend, doch gloedvol spreken, en in de leer.
Bij anderen weer openbaart zich het Ch. in het genezen van zieken, in geloofsdaden en in het brengen van hulp. De sterkste openbaring van het Ch. bemerken we in Korinthe, waar Paulus tracht den gloed te dempen, den stroom langs een veilige bedding te leiden, 1 Kor. 12-14. Eigenaardig, dat daar 1 Kor. 13, het hoofdstuk van de liefde, die zich tot aller sloof en slaaf maakt, staat te midden van een verhandeling over de hoogste geestelijke Ch.’s. Wanneer de stroom binnen de bedding komt en kalmer voortgaat, ontstaat het ambt, waarvan men te Korinthe nog weinig bemerkt, vgl. A. v. Veldhuizen, Paulus’ brieven aan de Korinthiërs, 1917. De tegenstelling is dan ook vaak charismatisch of ambtelijk.
Dit wordt niet door de R.K. aanvaard, die reeds 1 Kor. 12 : 28 v. een ambtelijke hierarchie vinden. Men bemerkt nog de spanning tusschen Geest of Ch. en ambt een vijftigtal jaren later te Korinthe, in 96 blijkens den brief van 1 Clemens, die van het ambtelijke Rome aan de stad van de vrije Geestesuiting wordt gezonden. Vgl. A. v. Veldhuizen, De crisis in de gemeente van Korinthe op het einde der eerste eeuw, Theol. Studiën, 22 (1904), 1-22. Thans werkt nog de spanning door, indien men in de Prot. kerken let op de methodistische opwekking tegenover het optreden der „ambtsdragers”. Ook op het zendingsterrein wordt onderscheid gemaakt tusschen het charismatisch optreden van particulieren en de ambtelijke, officieele zending.