Cephălus - zoon van Deïoneus, koning van Phocis, en Diomede, groot jager en lieveling van Eos (Aurora), die hem aanried de trouw zijner echtgenoote Proeris, dochter van koning Erechtheus van Attica, op de proef te stellen. Hij ging daartoe 8 jaren op reis en in veranderde gedaante teruggekeerd, trachtte hij haar met geschenken te verleiden. Toen zij op het punt was om te bezwijken, toonde hij zich haar, vertoornd, in zijn ware gestalte, maar een verzoening volgde. C. ging dikwijls ter jacht en Proeris vatte nu tegen hem argwaan op; zij hoorde van zijn dienaar, dat C. op een bergtop vaak uitriep: „Nephele, verschijn !” Zij sloop hem dus na en toen zij, hem die woorden hoorende uiten, voor den dag sprong, werd zij door haar man, die haar voor een stuk wild hield, met een speerworp gedood.
C. zou daarop door den Areopagus veroordeeld zijn, zich naar Thebe hebben begeven en met Amphitryo de Teleboërs hebben bevochten, waarvoor hij het naar hem genoemde eiland Cephallenia als loon ontving. Door deze door Ovidius Met. VII behandelde sage loopt een andere sage heen, van den Temessischen vos, dien C. bemachtigde met den niet te ontloopen hond Laelaps, een geschenk van koning Minos van Creta aan Proeris en door deze aan C. vermaakt. Weer een andere sage maakt dien hond en de nooit missende speer tot den prijs der ontrouw, die C. op aansporen van Eos aan Proeris beging, toen deze in veranderde gedaante op de jacht naast hem ging.