Celia - vertrek.
1) de voornaamste ruimte in den tempel met het beeld der godheid 2) in Christelijk spraakgebruik, de rustplaats van martelaren en heiligen of het boven hun rustplaats opgerichte oratorium (c. cimiterialis, confessio, martyrion) met een trikoncher apsis of in rondvorm aangelegd, zooals die van de heiligen Sixtus en Caecilia boven S. Callisto, die van de H. Symphrosa in de via Tiburtina te Rome, talrijke in Afrika, die ook in vervolgingstijden toegankelijke plaatsen voor lijkplechtigheid en godsdienstoefeningen in ’t algemeen waren, waarvan ’t bestaan in groot getal in vóór-Constantijnschen tijd kan worden aangetoond en die ook van invloed waren op den Basiliekbouw. Gelijk aan de stadskerken, (tituli) stonden afzonderlijke priesters aan ’t hoofd, die in lateren tijd dagelijks de H. Mis opdroegen. Aan de achterzijde schijnt de C. gewoonlijk open te zijn geweest en te zijn uitgeloopen op de vrije, voor de gemeente bestemde voorruimte (area); zie de Rossi, Roma Sotterrana.
3) In lateren tijd zijn C. de vertrekken van den afzonderlijken monnik, die in een complex van het klooster en de kerk lagen; bij de Benedictijnen heeten kleinere kloosters met niet meer dan 6 monniken C. Door de Praemonstratenzers werd C. gaarne gebruikt als bijnaam voor hun nederzettingen, o. a. C. nova (Neustift bij Freising), C. principum (Fürstenzell bij Passau en in Stiermarken).