Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-11-2018

Cavour (Camille Benso)

betekenis & definitie

Cavour (Camille Benso) - Italiaansch staatsman, geboren 1810 te Turijn; gestorven 1861. Als jongere zoon van een Piëmonteesch adellijk geslacht voor den krijgsdienst bestemd, bezocht hij de de militaire academie te Turijn; zijn toekomstig beroep vermocht hem echter niet geheel te boeien, zoodat hij veel tijd voor eigen vrije studie, met name van het Engelsch, beschikbaar hield. Hoewel een jonge man van liberale gezindheid, schijnt hij het lidmaatschap van een geheim politiek genootschap, zooals er destijds in Italië bloeiden, onvereenigbaar te hebben geacht met zijn militairen pliche. Kort na 1830 verliet hij den dienst, om zich aan de studie van politieke en sociale problemen te wijden; de Juli-revolutie* schonk hem de overtuiging, dat een historisch-gefundeerde monarchie zeer wel met de liberale denkbeelden te vereenigen was, en dat de constitutioneelmonarchale staatsinrichting het hechtste bolwerk was zoowel tegen despotisme als tegen de heerschappij der massa; studie der Engelsche staatsinrichting, met zooveel voorliefde beoefend, dat men hem den bijnaam van Milord Camillo gaf, versterkten hem in deze denkbeelden.

In 1847 stichtte hij te Turijn het dagblad „II Risorgimento”, hetwelk de vrijmaking beoogde van Italië. De aanvullingsverkiezingen van 1848 brachten hem voor enkele maanden in het (Sardijnsche) Parlement. Schitterend was deze korte parlementaire periode niet: de liberale graaf toonde zich geen vlot spreker, die daarenboven, door zijn veronachtzaming van het Italiaansch, ter wille van het Fransch, zijn stem niet tot het hart des volks wist te doen doordringen; zijn voordrachten waren echter modellen van scherpe redeneering, die tot overweging der argumenten dwongen. Het volgende jaar werd Cavour als lid der Volksvertegenwoordiging herkozen; 1850 schonk hem de portefeuille van Landbouw en Handel in het kabinet-d’Azeglio. Een politieke manoeuvre, bekend als de Connubio — de unie tusschen de gematigden rechts en links, die nu de Kamer beheerschten — bracht hem in conflict met zijn ambtgenooten, waarom hij 16 Mei 1852 zijn ambt neerlegde. Deze ongezochte vacantie gaf hem gelegenheid tot een reis naar Londen en Parijs, waar hij Lord Palmerston* en Prins Napoleon* ontmoette. In den laatsten zag hij toen reeds den man, bestemd om in de Italiaansche zaken een rol te spelen; de eerste verzekerde hem, dat, zoo de constitutioneele proef in Sardinië slaagde, de verschillende Italiaansche despoten geoordeeld waren. Bij zijn terugkeer in Turijn had juist het ministerie ontslag aangeboden; Victor Emmanuel* belastte hem nu met de vorming van een nieuw kabinet, dat 4 Nov. 1862 optrad; Cavour werd premier, welke post hij met twee korte onderbrekingen behouden heeft tot zijn dood toe; de zaak van Cavour was sedert die van het naar eenheid strevend Italië.

Aanvankelijk beperkten zich zijn bemoeiingen tot Sardinië. Hij wilde van dit koninkrijk een krachtigen en bloeienden staat maken, die aan zijn beschermers vertrouwen inboezemen kon. Akkerbouw, handel en nijverheid werden bevorderd; het land werd met een net van spoorwegen bedekt; de vestingwerken werden versterkt; de tuighuizen rijk voorzien; het leger groeide onder La Marmora* tot een krachtige organisatie. Van de revolutionnaire partij, versterkt door elementen als Mazzini*, uit Londen teruggekeerd, hield hij zich verre; vóór alles wilde hij de machthebbers van Europa, en onder hen den keizer der Franschen, er van overtuigen, dat zijn politiek, die de revolutie op door hem gekozen wegen leidde, niet strekte om hun tronen te doen wankelen, maar om ze vaster te stellen. Wat het kleine Sardinië waard was, bleek in den Krimoorlog*. Deelneming aan den strijd, zoo betoogde Cavour, was in alle omstandigheden heilzaam: wierp Oostenrijk zich, wat scheen te zullen geschieden, in den krijg, dan zou het bij vergrooting naar het Oosten allicht geneigd zijn tot afstand van gebied in Italië; hield O. zich onzijdig, dan zou de steun van Sardinië door Engeland en Frankrijk te meer worden gewaardeerd. Toen dit laatste geschiedde, zond Napoleon (Nov. 1854) een vertrouwd onderhandelaar naar Turijn, waar Cavour maar al te geneigd bleek tot het verkenen van hulp; Sardinië zou dan zitting hebben in het komende vredescongres; het zou daar de Italiaansche quaestie ter sprake kunnen brengen; Engeland en Frankrijk zouden het daarbij steunen, wellicht ook Rusland, dat alleszins reden had zich in het leed van Oostenrijk te verheugen. Pruisen, zoo rekende Cavour zich voor, zou allerminst zich spoeden tot hulpverleening aan zijn mededinger in den Duitschen Bond. 26 Jan. 1855 kwam het verdrag tot stand, waarbij Sardinië zich verbond op eigen risico en eigen kosten een hulpcorps van 15.000 man, onder een eigenopperbevelhebber (La Marmora), ter beschikking te stellen van de bondgenooten.

Uit dit tractaat spruit de eenheid van Italië. In 1856 werd op het congres te Parijs* de vrede gesloten; de Italiaansche kwestie kwam daar werkelijk ter tafel. Ofschoon er, door de houding van Oostenrijk, te dezer zake geen beslissing genomen werd, bleek toch de gunstige gezindheid der mogendheden, waarom Cavour het kabinet van Parijs een nota durfde overhandigen, welke een afdoende regeling der Italiaansche aangelegenheden voor de rust van Europa als gebiedend noodzakelijk aanwees; Sardinië was de eenige staat, die, de revolutie schuwend, zijn onafhankelijkheid had weten te bewaren tegenover Oostenrijk, dat het evenwicht op het Apennijnsche schiereiland te zijnen gunste verbroken had. De conclusie, onuitgesproken, over den te volgen weg, lag duidelijk zichtbaar. „Wees gerust”, zeide Napoleon bij het scheiden tot Cavour, „ik geloof niet, dat de huidige vrede duurzaam wezen zal”. De weerslag dezer woorden klonk in het Sardijnsche parlement, toen Cavour kort daarop in de volle vergadering verklaarde, dat de dag van den gewijden krijg welhaast komen zou. Sardinië begon reeds zijn voorbereidingen te treffen: te Spezzia werd een groot maritiem arsenaal gebouwd; de aanleg van de Mont-Cenis-lijn werd met kracht voortgezet; Alessandria groeide, mede door inschrijvingen te Milaan en te Venetië, tot een geducht versterkte wapenplaats. Toch brak de oorlog eerst in 1859 uit; Cavour prikkelde inmiddels zijn aarzelenden bondgenoot, door op de republikeinsche agitatie te wijzen, die, zoo de koning van Sardinië niet ingreep, de demagogie in Italië ontketenen kon, welke dan stellig naar Frankrijk met zijn sterk revolutionnair sentiment zou overslaan. Op de bijeenkomst tusschen Napoleon en den minister van Victor Emmanuel, te Plombières, 20 en 21 Juli 1858, namen de plannen vaster vormen aan.

Het volgend voorjaar zouden de vijandelijkheden beginnen; Sardinië moest, door annexacie van Lombardije en Venetië; van Parma, Modena en de Romagna wellicht, een krachtige staat worden; Italië, alzoo niet meer dan vier staten tellend (Sardinië, Toscane, Napels, Kerkelijke Staat) zou een confederatie vormen, vrij van Oostenrijk, onder eere-voorzitterschap van den paus, onder de werkelijke leiding van den koning van Sardinië. Frankrijk gaf, aldus werd ten slotte afgesproken, het sein tot den krijg; het ontving tot loon voor zijn hulp Savoye en Nizza. Napoleon wenschte een oplossing in dezen vorm, om het pauselijk gezag te sparen en zich zoodoende den steun der Fransche Katholieken niet te laten ontgaan; Cavour stemde in alle wenschen van den Parijschen plannenmaker toe; de drang der feiten zou immers sterker wezen dan alle afspraken van deze conspiratie; zijn sterke hand hield in alle omstandigheden de teugels. Van Plombières reisde Cavour naar Berlijn, waar hij zich de welwillende neutraliteit van Pruisen verzekerde in het komend conflict; vol vertrouwen keerde hij daarop naar Turijn terug. In 1859 begon de strijd (23 April, Oostenrijks ultimatum; 29 April de Oostenrijkers overschrijden de Tessino); de Fransche legerkorpsen stroomden over de Alpen, en sloegen, in vereeniging met de soldaten van Victor Emmanuel, de Oostenrijkers bij Magenta (4 Juni) en Solferino (24 Juni). De onberekenbare Fransche politicus verbaasde daarop vriend en vijand door den voorloopigen vrede van Villafranca (11 Juli), in mondeling onderhoud met Frans Jozef opgesteld.

Oostenrijk, afstand doende van Lombardije, behield Venetië en den geduchten Vestingvierhoek, en daarmede een invloed, zwaar van dreiging, in de geprojecteerde Italiaansche Confederatie; de paus zou daarin het voorzitterschap bekleeden. Cavour, schijnbaar verontwaardigd, legde zijn ambt neder, zich zoodoende vrijheid van handelen verschaffende in Midden-Italië, waar hij den volkswil bewerkte tot aansluiting aan Sardinië. Spoedig bleek dan ook, dat niet Napoleon, maar Cavour de Italiaansche beweging leidde. 20 Jan. 1860 weer tot de regeering geroepen, bereidde hij de samenkomst van een Sardijnsch parlement voor, waarin ook Midden-Italië zou vertegenwoordigd wezen; N. schikte zich in deze afwijking van den gesloten vrede, mits tegenover de vergrooting van Sardinië een herziening stond van de Fransch-Italiaansche grens, waardoor Savoye en Nizza, in overeenstemming met de afspraken van Plombières, aan Frankrijk zouden komen. Om tegenover volk en parlement gedekt te wezen, wenschte Cavour den schijn van dwang; deze werd hem door de afvaardiging van Benedetti naar Turijn gegeven; en nadat een volksstemming in Toscane, Parma en Modena, ook in de pauselijke Romagna, aanhechting bij Sardinië had doorgezet, verkreeg Frankrijk, bij het tractaat van 24 Maart 1860, het gewenschte West-Alpijnsche gebied, waar een plebisciet kort daarop de politieke manoeuvre goedkeurde. Napoleon en Cavour waren nu, naar het scherpe woord van den Italiaansche minister, medeplichtigen; tegen wat volgde, kon de Fransche keizer zich moeilijk verzetten. 5 April 1860 brak op Sicilië een opstand uit; onder oogluiking van Cavour rustte nu Garibaldi* te Genua een expeditiekorps uit; slaagde de onderneming, dan kon C., onder voorwendsel Italië en Europa voor de anarchie te bewaren, de autoriteit van Victor Emmanuel in de plaats van die van Garibaldi en zijn republikeinsche medestanders schuiven. Werkelijk gelukte de stoutmoedige „raid” der Garibaldianen; van Sicilië stak het expeditiekorps naar het schiereiland over; Napels werd spoedig bereikt; koning Frans II* vluchtte; wilde de republiek niet zegevieren, dan moest Cavour ingrijpen.

„Fate presso”, „handelt snel”, had Napoleon gezegd, voor hij zich scheep begaf naar Algerië, om zich te onttrekken aan wat in Italië gebeuren ging. De Sardijnsche troepen rukten den Kerkelijken Staat binnen, waar zij de Marken en Umbrië bezetten, en drongen daarna het koninkrijk Napels binnen. Garibaldi, buigend voor de macht der feiten, sloot zich bij Victor Emmanuel aan en thans verklaarden ook Napels en Sicilië zich bij volksstemming voor aansluiting bij Sardinië. Dit plebisciet was dn bekroning der geraffineerde politiek van Cavour; met uitzondering van Venetië en van het Kernland van den Kerkelijken Staat waren de Italiaansche landen nu in één monarchaal staatsverband vereenigd. 18 Febr. 1861 kwam het eerste Italiaansche parlement te Turijn bijeen, dat weldra Victor Emmanuel tot koning van Italië uitriep. Cavour wilde nu den weg der bevrijding gaan tot den einde toe, en allereerst den paus tot capitulatie bewegen. Nauwelijks echter had hij de eerste diplomatieke voorbereidingen hiertoe ter hand genomen, of plotseling, 6 Juni 1861, werd hij door den dood van het tooneel zijner werkzaamheden afgeroepen. Litt. Franz Xaver Kraus, Cavour, in Weltgeschichte in Karakterbildern, alwaar ook verdere litteratuuropgave.

< >