Causativa - ook wel factitiva, taalkundige benaming voor de werkwoorden, die het doen plaats hebben van een handeling of het doen verkeeren in een toestand beteekenen. In verschillende taalgroepen bestaan bepaalde middelen tot vorming van c., voorvoegsels, achtervoegsels, wijziging van de stam-vocaal. Het Indogermaansch kende het achtervoegsel -ejo-, duidelijk herkenbaar in het Sanskrit, b.v. sadayami, en het Got. satja „ik doe zitten”; ook in het Grieksch „ik doe vreezen” en het Lat. torreo, „ik doe verdorren”. In de tegenwoordige Indogerm. talen bestaat geen bepaalde vormingswijze van c. meer.
Wanneer de causatieve beteekenis niet in het w.w. zelf ligt opgesloten, bezigt men een omschrijving met een w.w., dat „doen” beteekent. Naar den vorm oude c. zijn in het Nederl. b.v. drenken naast drinken, vellen n. vallen, wekken n. waken, zetten n. zitten, zoogen n. zuigen, alle oorspr. gevormd als het bovengenoemde Got. satja. De causatieve beteekenis wordt hier echter niet steeds meer gevoeld. (Zie hierover Taal en Letteren II).