Canonisante - vergelijking welker oplossing noodig is. wanneer men een binairen* vorm van oneven graad in de canonische* gedaante wil brengen. Canonisatie de door den Paus volbrachte plech tige opname van een zalige in de lijst der Heiligen (canon), met de bedoeling, dat zijn aandenken door de geheele Kerk geëerd worde. Zij veronderstelt, dat de vereering van den zalig-gesprokene voortgeduurd heeft en is aangegroeid, en dat na de Beatificatie nieuwe wonderen op voorbede van den zalige geschied zijn, wat door een even streng gerechtelijk proces onderzocht wordt. Ook hier is naast de formeele eene C. aequipollens, die volgens Benedictus XIV daarin bestaat, „dat de Paus met weglating van het geheele gerechtelijk proces en der gebruikelijke ceremoniën, op grond van veelvuldige getuigen en beproefde schrijvers en de voortdurende wonderen van een dienaar Gods, de hem tot dan bewezen oude vereering bevestigt en zijn vereering tot de geheele Kerk uitstrekt”.
De uitwerkingen van de C. zijn: de titel „Sanctus” en de heiligen-aureool op beeltenissen; het verlof tot aanroeping van den heilige verklaard in openbare gebeden, tot oprichting van aan hem gewijde kerken, tot viering van zijn feest, tot opname in het Breviergebed en het hem ter eere opdragen van het H. Misoffer, tot openbare vereering van zijn reliquieën. De plechtigheid in de Sint-Pieter te Rome is gelijk aan die bij de Beatificatie, maar schitterender. Volgens theologisch zekere meening is de Kerk in haar C.-oordeelen onfeilbaar. Wat de geschiedenis van de C. betreft, spoedig na ’t begin der Christenvervolging werden voor de stad Rome notarii aangesteld, om de daden en het lijden van de martelaren op te teekenen, niet lang daarop werden nog diakenen daaraan toegevoegd. Elders bezorgden degelijke mannen de opteekening in opdracht van de afzonderlijke bisschoppen. Zoo zou het aandenken der martelaren behouden, hun sterfdag (de geboortedag voor den hemel) gevierd worden. De voortreffelijkste van deze martelaren werden in de canon van de H.-Mis opgenomen. Men schreef de martelaren, vervolgens ook wie de marteling gedreigd had, en na ’t ophouden van Christenvervolging hen, die hun geloof door deugdzaam leven bekend hadden (confessi) en daarom door ’t volk als confessores vereerd werden, met naam, plaats en dag van hun lijden (dood) in een catalogus.
Deze vereering kreeg daardoor, dat een bisschop ze billijkte en den naam liet zetten op de lijst van de heiligen van zijn kerk, de beteekenis van een C.; werd de vereering slechts geduld, zoo kwam die overeen met de B. Uit de heiligenlijsten der afzonderlijke kerken ontstond het voor de geheele kerk geldende Martyrologium*. Vele groote mannen, b.v. kerkleeraars werden als ’t ware door de algemeene overeenstemming van het volk gecanoniseerd, andere op conciliën in den canon opgenomen. Ook wendde men zich om bevestiging van de vereering tot den H. Stoel, zoo Koning Arnulf ten opzichte van den H. Emmeram. De eerste plechtige C. te Rome is die van den heiligen bisschop Ulrich (993). Alexander III ontnam den diocesaanbisschoppen het recht der C. Een bepaald vaststaand te werk gaan bevat eerst ’t Romeinsche Caeremoniale van Leo X. Sixtus droeg de leiding van ’t proces aan de CongregatioRituum over (22 Jan. 1887). Nauwkeurig werd de C. geregeld door Urbanus VIII (1625) en Benedictus XIV (1745; de servorum Dei beatificatione et beatorum canonizatione).