Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-11-2018

Caligula

betekenis & definitie

Caligula - (Imperator Gaius Caesar Augustus Germanicus), Rom. keizer 37—41 n.C., kreeg zijn bijnaam naar de soldatenlaarsjes (caligae), die hij droeg, toen hij in het legerkamp zijns vaders Germanicus in Germanië opgroeide. Geb. 31 Aug. 12 n. C. te Antium, trok met zijn vader naar Syrië, werd na diens dood door zijne moeder Agrippina — daarna door Livia en Antonia opgevoed en na den dood van Tiberius 37 n. C. tot keizer uitgeroepen.

Zijne eerste daden kenmerkten zich door wijs beleid: hij schafte de processen van majesteitsschennis af, verbande de aanbrengers, voerde de keuze der magistraten door het volk weder in, eerbiedigde het recht van vereeniging, handhaafde het gezag van den senaat en eerde het aandenken zijner gestorven familieleden. Maar toen de door Tiberius gevulde schatkist was geledigd, begon hij te woeden en schrikte voor geene middelen terug om zich geld te verschaffen. Bovendien eischte hij, dat men hem goddelijke eer bewees, leefde in ontucht met zijne zuster Drusilla, kortom hij werd een toonbeeld van „Caesarenwahnsinn”. Intusschen ondernam hij krijgstochten: in 39 tegen Germanen in Gallië, daarna tegen Britannië, die hij 31 Aug. 40 te Rome door eene ovatio als overwinningen vierde. In het Oosten zette hij koningen af en stelde anderen aan, totdat hij bij een samenzwering 24 Jan. 41 door den officier zijner lijfwacht Cassius Chaerea werd vermoord.

< >