Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-11-2018

Burmania

betekenis & definitie

Burmania - de naam van een oud en aanzienlijk Friesch geslacht, dat thansin de mannelijke linie uitgestorven is. Upco en Rienck van B. waren in dienst bij keizer Hendrik III en keerden in 1045 met een eervol getuigschrift, waarin hunne dapperheid geroemd werd, naar hun vaderland terug. Van de overige leden van dit geslacht moeten vermeld worden-:

Tjaert van B., werd door hertog George van Saksen tot raadsheer in het Hof van Friesland benoemd. Toen Friesland in 1515 aan Karel V was gekomen, bevestigde de stadhouder Floris van Egmond hem in zijn ambt en sloeg hem tevens tot ridder. In 1523 woonde hij in ’t leger van den Keizer het beleg van Dokkum bij. Hij overl. in 1641.

Douwe van B., broeder van den vorige, teekende in 1504 den renversaalbrief, waarbij aan hertog George van Saksen de regeering van Friesland werd opgedragen, werd in 1511 grietman van Wonseradeel en in 1527 van Ferwerderadeel. Na de overdracht van Friesland aan Karel V trachtte B. tevergeefs Bolsward aan de Gelderschen te ontnemen; in 1517 werd hij met Tjalling van Botnia naar Dokkum gezonden, om deze stad tegen de Gelderschen te beschermen. Vervolgens voer hij met zijne manschappen van Harlingen naar Kuinre, om den bisschop van Utrecht te helpen tegen de Gelderschen bij een inval in de Lemmer. Na het gelukken van dezen tocht werd B. tot ridder geslagen. Later was hij drossaart van Harlingen en admiraal van eene vloot op de Zuiderzee. Van 1639—1549 was hij gedeputeerde uit de Friesche Staten; hij overl. te Ferwerd in 1551.

Rienck van B., broeder van. den voorgaande, lid van het Hof van Friesland, later grietman van Leeuwarderadeel, stond zeer in de gunst bij Karei V, die hem tot drost en slotvoogd van Koevorden benoemde. Hij was een krachtig tegenstander der Spaansche dwingelandij en het was aan zijn flink optreden te danken, dat de kettermeester Lindanus in 1557 uit Friesland verwijderd werd. Hij overl. in 1663.

Gemme van B., was als vertegenwoordiger van den Frieschen adel bij de inhuldiging van Filips II van Spanje in 1555 aanwezig. Toen men hem er aan herinnerde, dat hij daarbij, evenals de overige afgevaardigden, knielen moest, gaf hij fier ten antwoord: „Wij Friezen knielen alleen voor God”, en bleef staan. De naam van „standfries” (stânfries) is herkomstig van die gebeurtenis. Hij onderteekende het Verbond der Edelen, zoodat Alva hem in 1568 naar Antwerpen ter verantwoording riep. B. week echter naar Keulen uit en kwam pas terug, toen de tijden wat rustiger geworden waren. Hij overleed 1602 op Juwemastate te Ferwerd.

Upco van B., was een der eerste Friesche edelen, die het Katholicisme afzwoer, waarom men hem „it lytse Geuske” (het kleine geusje) noemde. Hij onderteekende het Verbond der Edelen en werd hierom door Alva verbannen. Later werd hij lid der Staten van Friesland en besteedde hij zijn vrijen tijd aan geschiedkundige nasporingen. Hij schreef o. a. het onuitgegeven werk: Stamregister der adellijke geslachten in Friesland, vervolgd door zijn kleinzoon Upco en door Feyo van Heemstra. B. overl. in 1615.

Focke van B., grietman van Hennaarderadeel (1600), lid van het college der Gedeputeerden in Friesland en lid der Admiraliteit te Dokkum, was een zeer ontwikkeld man en overl. in 1628 of 1629.

Rienck van B., zoon van Gemme van B., werd in 1614 grietman van Ferwerderadeel en in 1622 lid der Staten-Generaal. In 1625 vertrok hij met Albert Joachimi en François van Aerssen als gezant naar Engeland. In 1637 werd hij curator der Universiteit te Franeker, hij overleed 1645.

Sjuck Gerrold Juckema van B., heer van Camminghaburg en Oosterbroek, geb. in 1652, werd in 1671 als opvolger van zijn vader grietman van Wymbritseradeel. Hij was verder o. a. lid der Staten-Generaal en werd in 1684 met Daniël van Wijngaarden naar Frankrijk afgevaardigd, om met dit land een verbond te sluiten. Na verschillende zijner ambten aan zijn zoon overgedragen te hebben, vestigde hij zich op het huis Oosterbroek in Drente, waar hij lid werd van de ridderschap en van den Loffelijken Etstoel. B. was een goed Latinist en overleed 1720.

Ubbo Aylva van B., geb. in 1680, werd raadsheer in het Hof van Friesland, grietman van Leeuwarderadeel, lid der Gedeputeerde Staten en der Staten-Generaal en buitengewoon gezant aan het Zweedsche Hof. Hij genoot het vertrouwen van Maria Louise, prinses-weduwe van Oranje-Nassau, deed zijn ambt van grietman in 1721 aan zijn zoon Hobbe van B. over en overleed 1762 krankzinnig.

Gemme Onuphrius van B., geb. in 1696, trad in den krijgsdienst, werd opperstalmeester van prins Willem IV en werd in 1742 bevorderd tot kolonel van een Friesch regiment. In 1746 lag hij te Namen in bezetting, toen deze stad door de Franschen werd aangevallen. Onder protest van B., die zich verdedigen wilde, werd door den krijgsraad tot de capitulatie besloten. Hierop werd hij tot generaal bevorderd en gouverneur van Sluis; hij overleed 1759.

Epo Sjuck van B., geboren 1698, werd benoemd tot ontvanger-generaal, luitenant-houtvester van Friesland en in 1738 tot burgemeester van Dokkum. Ook was hij lid der Gedeputeerde Staten en een vriend van Willem IV. Hij schreef Latijnsche en Nederlandsche geschriften en over. leed 1775.

Eduard Marius van B., geboren 1700, was houtvester en pluimgraaf der provincie Friesland en raadsheer van het Hof. Hij was een ijverig beoefenaar der Friesche geschiedenis en overleed 1789.

Ulbo van B., de laatste mannelijke afstammeling van dit geslacht, geboren 1737, overleden 1816. Hij hield zich veel met de geschiedenis van Friesland bezig.

< >