Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-11-2018

Bunzing

betekenis & definitie

Bunzing - in Friesland „pietoor”, in Groningen en den Achterhoek „ulk” genaamd (Putorius putorius), een roofdier behoorende tot de Marterachtigen*. Lengte 42 c.M., met een staart van 17 c.M. Aan de onderzijde is de vacht kastanjebruin, aan de bovendeelen en de zijden lichter, gewoonlijk kastanjebruin; de kin en de spits van den snuit geelachtig wit. Bewoont de gematigde streken van Europa en Azië, komt ook overal in ons land voor, vooral in de nabijheid van boerderijen. Is schadelijk als vogeldief, doet daarentegen nut door het vangen van muizen, ratten en slangen, hazen en konijnen.

Wegens de schade, die de bunzing aanricht, en de pels, wordt het dier ijverig vervolgd. Tegen vervolgers verdedigt zij zich door het uitspuiten van een stinkend vocht, dat in klieren, bij de aarsopening gelegen, wordt afgescheiden. Jonge bunzings kunnen voor de konijnenjacht worden afgericht, evenals het fretje (P. furo), een getemde albino van de bunzing. Zie plaat Roofdieren I, fig. 3 en 4.

< >