Bullant (Jean II en III) - beiden behoorende tot een familie van bouwmeesters, waartoe ook B. J. I is te rekenen; J. II, geb. tusschen 1510—’15, vermoedelijk te Amiens, schijnt diens zoon geweest te zijn. Hij heeft een reis naar Italië gemaakt en voltooide daarna het slot Fère en Tardenois, tot 1640 ; daarna werkte hij te Ecouen aan het slot, dat hij omstr. 1652 heeft voltooid. Met Lescot te zamen werkte hij aan het Hôtel Carnavalet te Parijs en 1657 werd hij contrôleur des batiments du roi ; in 1570 was hij bezig aan de Tuileries, waarmee Philibert Delorne was begonnen.
Voorts hoort men van zijnen arbeid onder Henri II te Fontainebleau en Chambord 1574—78 en te Vincennes ; ook aan de vermaarde ronde grafkapel der Valois te St. Denis, waar Lescot aan had gebouwd, heeft hij medegewerkt. In 1678 treedt hij op als expert voor de beoordeeling der fundeering van den Pont neuf, en in hetzelfde jaar stierf hij te Ecouen. Hij is bekend als een der eerste architecten van de Fransche renaissance, die de colossaalorde (pilasters, die door meer dan één verdieping worden doorgetrokken) toepaste. Hij heeft ook theoretische werken uitgegeven: Traité d’orlogiographie pratique (1562), Régie générale d'architecture des cinq manières de colonnes (1564,1568, 1619), Suite de chapitaux gravés. — J. B. III, een familielid en tijdgenoot van den vorige, is eveneens als bouwmeester bekend, doch schijnt zich meer op waterwerken en vestingbouw te hebben toegelegd. Hij is wegens een gehouden redevoering gericht aan zijn werklieden (kettersche preek?) gevonnisd. Litt. over beiden in Thieme-Becker’s Künstlerlexikon, artikel van C. Enlart.