Buizenketels - (stoomwerktuigk.), kunnen verdeeld worden in vlampijp- en waterpijpketels. Vlampijpketels zijn gemaakt met het doel het verwarmend oppervlak van een ketel te vergrooten, zonder de hoofdafmetingen van den ketel grooter te maken. In zijn eenvoudigsten vorm bestaat dit type uit een cylindrischen ketel, voorzien van een groot aantal nauwe vlampijpen; de verbrandingsgassen verwarmen eerst een deel van den ketelmantel en gaan daarna door de vlampijpen.
Gewoonlijk wordt deze vlampijpketel in verbinding met andere keteltypen uitgevoerd o.a. met een Lancashire-ketel, zooals op neveng. plaat fig. 1 is afgebeeld; de uit de vuurkanalen komende gassen bestrijken eerst den mantel van den onderketel, gaan naar boven en door de vlampijpen van den bovenketel, bespoelen den mantel van den bovenketel en bereiken daarna eerst den schoorsteen. — Waterpijpketels bestaan uit een bundel schuin liggende pijpen (van ongeveer 80—120 m.M. diameter),die met water gevuld zijn en rondom door de verbrandingsgassen omgeven worden. De water- en stoomruimte van den alleen uit pijpen bestaanden ketel is klein in verhouding tot het verwarmend oppervlak; tot vergrooting ervan worden daarom de waterpijpketels meestal met cylindrische bovenketels voorzien (fig. 2). Een groot nadeel der waterpijpketels is, dat deze in het algem. natter stoom leveren dan ketels met groote waterruimte.