Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-11-2018

Brunetière

betekenis & definitie

Brunetière - (Ferdinand), geb. te Toulon in 1849. Zijn loopbaan als kritikus en geschiedschrijver der Fr. letterkunde begon hij in de „Revue bleue”, was daarna medewerker, secretaris der redactie en eindelijk, sedert 1893 tot zijn dood, in 1906, „directeur-gérant” van de „Revue des DeuxMondes”. In 1886 ontving hij een benoeming als „Maître de conférences” aan de „Ecole normale supérieure”, waar zijn colleges uitmuntten door oorspronkelijkheid en overredingskracht. In 1892 gaf hij met niet minder succes in het „Théâtre de l’Odéon” eene reeks voordrachten over de ontwikkeling van het Fr. tooneel en opende in 1893 in de Sorbonne, een voor iedereen toegankelijken cursus, een „cours libre”, waarin hij de evolutie der lyrische poëzie in Frankrijk op meesterlijke wijze behandelde.

Zijn werken, waarvan vele eerst gesproken en daarna gedrukt werden, zijn bijzonder talrijk. Ten eerste zijn Etudes critiques sur l'histoire de la littérature française, acht deelen, verschenen van 1880 tot 1907; vervolgens zijn voornaamste lezingen: l’Evolution de la critique depuis la Renaissance jusqu à nos jours (1890); Conférences de l'Odêon, les Epoques du théâtre français (1892), l'Evolution de la poésie lyrique en France au XIXe Siècle (1894); verder: Essais (1892) en Nouveaux essais sur la littérature contemporaine (1895), een Manuel de l'histoire de la litt. fr. (1898), een onvoltooid gebleven Histoire de la littérature française classique, waarvan het eerste deel Le Mouvement de la Renaissance in 1904 verscheen, een studie over Honoré de Balzac (1905) en einde» lijk eenige bundels redevoeringen en toespraken, Discours académiques (1901), Discours de combat (1900—1903), die blijk geven van zijn onvermoeiden strijdlust. Aan tegenstanders heeft het B. nooit ontbroken. Zijn Roman naturaliste (1880) had de volgelingen en bewonderaars van Zola tegen hem in het harnas gejaagd; daarbij kwamen nog de aanbidders van Hugo, de aanhangers van Voltaire en de philosophie der XVIIIe eeuw, de dilettanten en impressionnisten, als Jules Lemaître en Anatole France. Tegen de eenen verdedigt hij het gezag en de traditie, tegen de anderen de voortreffelijkheid der klassieke letterkunde van de XVIIe eeuw, die, volgens hem, haar hoogtepunt bereikt met Bossuet.

Door Darwin’s en Haeckel’s evolutieleer op de letterkundige kritiek toe te passen, heeft hij deze weten te vernieuwen en te verjongen. B. tracht de geboorte en ontwikkeling der verschillende genres te verklaren, hij beschrijft haar verval en haar geleidelijken overgang in andere: j hij bepaalt de waarde van een letterkundig voortbrengsel door den invloed aan te wijzen van reeds bestaande werken op den geest van hen, die nieuwe werken scheppen, zonder te verzuimen een onderzoek in te stellen naar de oorspronkelijkheid, het individueel talent en het genie van iederen schrijver. „Niet alleen op literair, ook op sociaal gebied”, zegt Gustave Lanson, „is hij werkzaam geweest als verdediger van de traditie, van het gezag en bij gevolg van de kerk, die voor hem traditie en gezag verpersoonlijkt. Als positivist heeft hij zich gewijd aan het herstel van het Katholicisme, omdat hij overtuigd was, dat dit alleen in staat was het menschdom den socialen vrede te schenken”. En de wetenschap ? In de „Revue des Deux Mondes" van 1 Jan. 1895 („Après une visite au Vatican”) wordt door B. roekeloos „la faillite de la science” afgekondigd. — Zie: E. Faguet, Ferdinand Brunetière, Paris 1911.

< >