Broodzetting - Het van overheidswege bepalen van een maximumprijs voor het brood. Bij K.B. van 25 Jan. 1826, Stb. 5, werden in overeenstemming met de econom. opvattingen van dien tijd verordeningen op het stuk van b. vastgesteld. Bij K.B. van 16 April 1843, Stb. 13, werden nadere bepalingen nopens den verkoop van het brood en het werk der b. gegegeven. Met ingang van 1 Juni 1854 werd de geheele regeling buiten werking gesteld kr.
K.B. van 17 April 1854, Stb. 68, op grond, dat de bepalingen omtr. het bakken en verkoopen van brood en de beoordeeling, of het brood aan eene zetting moet worden onderworpen, tot de bevoegdheid der gemeenteraden behoort. — Meer en meer werd echter de overtuiging algemeen, dat het beter is, althans in normale tijden, den prijs van het brood evenals dien van andere artikelen door de vrije werking van vraag en aanbod te doen bepalen. Vooral daar sinds de opheffing der gilden het verband tusschen de verschillende bakkers vrijwel ontbrak, behoefde men voor prijsopdrijving weinig meer te vrezen. — Het uitbreken van den Europ. oorlog in 1914 heeft echter schier overal aanleiding gegeven tot het tijdel. weder vaststellen van maximumprijzen voor tal van artikelen en ook voor het brood. Zie MAXIMUMPRIJZEN.
