Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-11-2018

Broes (Willem)

betekenis & definitie

Broes (Willem), Nederl. predikant en geschiedschrijver, zoon van Petr. en broeder van Brouer., geb. te Amsterdam in 1766, studeerde te Amsterdam en te Leiden in de godgeleerdheid, was predikant te Voorschoten (1790), Zutphen (1797), Leiden (1802) en Amsterdam (1808), bleef in laatstgenoemde plaats werkzaam tot 1837, kreeg toen wegens zwakke gezondheid zijn emeritaat en overleed in 1858. Hij was in zijn tijd een der meest gevierde kanselredenaars en gaf verschillende bundels Leerredenen uit. Zeer belezen en zeer werkzaam, bewoog hij zich op velerlei gebied. Meermalen was hij voorzitter van de Alg.

Synode der Ned. Herv. Kerk. Bekend is zijn „Textenrol” (3 dln, Amst. 1847) voor predikanten ten gebruike voor hunne leerredenen. Hij schreef verschillende werken o. a.: De Engelsche Hervormde Kerk benevens haren invloed op onze Nederlandsche van den tijd der Hervorming aan (2 dln., Delft 1825); De kerk en de staat in wederzijdsche betrekking volgens de geschiedenis (4 dln., in 6 stukken. Amst. 1830 —32); Geschiedkundig onderzoek over de vereeniging der Protestanten in de Nederlanden (’s-Grav. 1822), ’t geen hij anoniem in het licht gaf. — Zie over hem: W. A. van Hengel, Levensbericht v. W. Broes (Leiden 1858);

J. Steenmeyer, W. Broes, in leven, karakter, werkzaamheid geschetst. (Amst. 1858.)

< >