Brink (Jan ten), Nederl. letterkundige, geb. te Amsterdam, 1771, studeerde te Leiden eerst theologie, later letteren, nam levendig deel aan de omwenteling van 1796, werd in 1796 praeceptor der Lat. school te Harderwijk, in 1799 rector, in 1804 hoogleer, in geschiedenis, welsprekendheid en Grieksche letterk. aan de hoogeschool aldaar; na de opheffing dier hoogeschool werd hij rector aan de Lat. school te Haarlem, en in 1815 hoogleer, in de oude letterk. te Groningen, waar hij 1839 stierf.
Brink (Jan ten), (zoon van Barend ten B.) Nederl. letterkundige, zoon van Barend ten B., geb. te Appingedam, 1834, studeerde te Utrecht in de godgeleerdheid. Als student beantwoordde hij de prijsvraag over G. A. Brederoo, waarmee hij de gouden medaille verwierf. Later werkte hij deze studie om en deed hij ze in 1859 verschijnen. Een nieuwe bewerking gaf hij in 1871 in het licht. Hij promov. in 1860 tot doctor in de theologie en publiceerde een studie over Dirck Volkertsz Coornhert. Daarna was hij twee jaren huisonderwijzer te Batavia, kreeg in 1862 een aanstelling als leeraar in de Nederl. taal, geschiedenis en aardrijksk. aan het gymnasium te ’s-Gravenhage, in welke betrekking hij in Mei 1884 zijn benoeming ontving tot hoogleer, in de geschiedenis der Nederl. letterk. en aesthetische kritiek aan de hoogeschool te Leiden,een leerstoel, dien hij in Juni van dat jaar met een rede: De geschiedenis der Nederlandsche letterkunde en hare leerwijze aanvaardde. Talrijk zijn de letterkundige studiën, opstellen en boeken, die hij in den loop der jaren uitgaf; wij noemen: Letterkundige schetsen (1874—75), Geschiedenis der Nederl. Letterkunde (1877), IAiterarische Schetsen en Kritieken (1882 — 84, 8 dln.), Kleine Geschiedenis der Nederl.
Letterkunde (3de druk, 1891), Onze hedendaagsche letterkundigen (1883 —87, 2den), later opnieuw uitgegeven als Geschiedenis der Noord-Nederlandsche letteren in de XlXde eeuw 1830—1880 (3 dln. bijgewerkt door Taco H. de Beer), Geschiedenis der Nederl. Letterkunde. Geïllustreerd onder toezicht van J. H. W. Unger (1895—1897). Het werk van ten B. lijdt aan groote oppervlakkigheid en vluchtigheid; zijn werk heeft zeer geleden door zijn „broodschrijverij’’. Hij was de risé van de 80ers (vooral van v. Deyssel). Van zijn historische studiën noemen wij: Slachtoffers en Helden der Fransche revolutie (1878), De eerste jaren der Nederlandsche revolutie (1882), van zijn novellen en romans: Nederlandsche Dames en Heeren (1873), Het verloren Kind (1879), Een schitterende Carrière (1881), Madame de Fmtenay (1897), enz.
Al deze. werken zijn thans vrijwel vergeten. Hij was redacteur van „Nederland”, later van „Elsevier’s Geillustr. Maandschrift”. Een volledige opsomming van al zijn geschriften vindt men in ten Brink, Gesch. der Noord-Nederl. letteren in de XlXe eeuw (deel III, bl. 239 —245). Hij overleed in 1901.