Brieux (Eugène), geb. te Parijs in 1858, behoort, met François de Curel, Maurice Donnay, de Portoriche, Paul Hervieu, Jules Lemaître en Edmond Rostand, tot de tooneelschrijvers, die aan het einde van de 19de en in het begin van de 20ste eeuw het meest op de voorgrond treden. Na eerst eenigen tijd als journalist werkzaam geweest te zijn, o. a. aan de „Figaro” en de „Gaulois”, schreef hij met Salandri, in 1880, Bernard Palissy, en het volgend jaar Ie Bureau des divorces. Zijn eerste belangrijk succes behaalde hij met Manchette, drie bedrijven, voor het eerst opgevoerd in het „Théâtre libre” (1892). Daarna volgden: VEngrenage(1894), i’Ewiswn (1896), les Bienfaiteurs (1896), le Berceau (1898), Résultat des Courses (1898), la Raie rouge (1900), les Remplaçantes (1901), l'Armature (1905) naar een roman van Paul Hervieu, en la Française (1907). — B.’s tooneelwerk is in vele opzichten een hernieuwing van de „pièce à thèse” van A. Dumas fils.
Zijn personen zijn evenwel geen abstracties maar levende wezens; de „thèse” ontwikkelt zich bij B. uit de handeling en niet, zooals bij Dumas, de handeling uit de „thèse”. Met vaak ruwe hand peilt hij de wonden van de moderne samenleving. In heldere taal, in krachtige bewoordingen zegt hij eerlijk, onomwonden zijn meening over tal van ernstige sociale vraagstukken: over de politieke zeden (in l’Engrenage), over de magistratuur (in la Robe rouge), over de zorg voor het kind in de eerste levensjaren (in les Remplaçantes), over de zoo vaak in moderne romans en tooneelstukken miskende deugden en karaktereigenschappen van de Fr. vrouw (in la Française). Zie : Adolphe Thalasso, Le Théâtre libre, Paris, 1909; A. Benoist, Le Théâtre d’aujourd’hui 2 d. Paris, 1912; A. E. Sorel, Essais de psychologie dramatique, Paris, 1910.