Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-11-2018

Brasem

betekenis & definitie

Brasem (Abramis brama), ook Blei of Bliek genoemd, visch uit de fam. der Karperachtigen* (Cyprinidae). Lichaam sterk samengedrukt, ongeveer drie maal zoolang als hoog; ruggedeelte voor de rugvin onbeschubd, anaalvin zeer lang, met 3 harde en 23—28 zachte stralen; alle vinnen grijs (hierdoor voornamelijk van de nauw verwante Kolblei*,_te onderscheiden). Kleur zilverachtig, donkergrijs, eenigszins groenachtig op den rug en wit aan de buikzijde. Voedt zich met planten, wormen, insecten e.d. en plant zich voort in April—Juni.

Het lichaam der mannetjes is in den paartijd bedekt met talrijke harde, grijsachtige knobbeltjes, die later afvallen. Het wijfje legt haar talrijke eieren op ondiepe plaatsen aan gras en waterplanten af. De brasem bereikt een lengte van 40 tot 70 c.M. en is een onzer belangr. zoetwatervisschen, vooral voor de groote rivieren, waar vaak zeer groote exemplaren worden aangetroffen. Bovendien komt zij ook in verschillende, vooral grootere binnenwateren voor en wordt daar met schakels, brasemnetten en vischfuiken gevangen. Minimummaat: 20 c.M., gesloten tijd: 23 April—31 Mei. Ondanks de vele graten wordt de b. gaarne gegeten. Zie plaat Zoetwatervisschen II, fig. 6.

< >