Boventoon - toon van een systeem, dat geluidstrillingen voortbrengt, die hooger is dan de grondtoon*. In de meeste gevallen geeft zulk een systeem een aantal b., waarvan elke beantwoordt aan eene bepaalde trillingswijze van het systeem. Over het algemeen treden de b. des te sterker op ten opzichte van den grondtoon, naarmate het systeem sterker in trilling wordt gebracht.
Bij sommige systemen (b. v. snaren*, orgelpijpen*) staan de trillingsgetallen* der b. in eene eenvoudige verhouding tot dat van den grondtoon, en zijn dus de b. harmonisch t. o. v. dezen. In andere gevallen (trillende staven, stemvorken*) bestaat zulk eene eenvoudige verhouding niet, en zijn de b. onharmonisch t. o. v. den grondtoon. — Soms wordt het woord b., ofschoon feitelijk onjuist, in analogen zin als bij geluidstrillingen gebezigd, wanneer er sprake is van trillingen van anderen aard (b. v. bij electr. trillingen*).
In de muziek spelen de b. eene. zeer belangrijke rol. Wat wij als één toon* hooren, als een op zichzelf staanden klank*, is in werkelijkheid een, volgens vaste wetten samengesteld complex van tonen, bestaande uit een grondtoon* en een aantal b. Waar de grondtoon*, als de sterkste, het meest in ’t oor valt, treedt de b. minder sterk naar voren en zijn dus alleen voor een zeer scherp gehoor, of onder bijzonder gunstige omstandigheden waarneembaar. Dat zij echter werkelijk bestaan, en niet eene hypothese vormen, is door verschillende onomstootelijk juiste proeven bewezen. Neemt men 2C als grondtoon, dan zijn daarvan de b.: 1C, 1g, c1,c1,g1 (bes1), C2 (d2), e2 enz.; behalve de beide tusschen ( ) geplaatste b. zijn ze alle bestanddeelen v. d. grooten Drieklank*. Op de theorie van de b. is dan ook de gansche leer van de grooteterts-toonsoort* gebaseerd.
Het blazen van de natuurtonen* op koperen blaasinstrumenten en het spelen van flageolettonen* op de snaarinstrumenten zijn beide toepassingen van de leer der b.