Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Boschwezen

betekenis & definitie

Boschwezen - 1) in ’t algem. en wat Nederland betreft, zie BOSCHBEHEER en HOUTTEELT; 2) in Nederl.-Indië. Reeds de O. I. Compagnie vestigde haar aandacht op de kostbare houtsoorten op Java, in het bijzonder op het djatihout.

In 1671 was reeds een scheepstimmerwerf te Rembang ingericht, en bepaalde houtsoorten kwamen ook voor onder de contingenten. De djatibosschen werden toen als onuitputtelijk beschouwd, en de Inlandsche hoofden werden verplicht, groote hoeveelheden djatihout aan de Compagnie te leveren. De bewoners der dorpen in de nabijheid der djatibosschen werden met het kappen en vervoeren belast en genoten daarvoor vrijdom van andere belastingen in geld en arbeid, terwijl hun sawah’s voor hun onderhoud werden aangewezen; naar het Jav. woord blandong = houtkap, noemde men die dorpen blandong-desa’s, de diensten blandongdiensten; zij waren voor de bevolking zeer drukkend en de bosschen gingen door het roekeloos kappen sterk achteruit, of verdwenen zelfs geheel. Daendels schafte de houtcontingenten af, doch de bevolking werd tegen betaling gedwongen, de vereischte hoeveelheden te kappen en te leveren; onder Raffles werden deze bepalingen weer ingetrokken en de bosschen verwaarloosd, terwijl de Commissarissen-Generaal het blandong-stelsel bestendigden tegen betaling. In het tegenwoordig geldende Regeeringsreglement voor Ned. Indië spreekt art. 61 alleen van de djatibosschen op Java; de Gouv. Gen. vestigt daarop zijn bijzondere aandacht; hij zorgt, dat de eigendomsrechten van den Staat worden gehandhaafd, en dat de instandhouding of uitbreiding dier bosschen en de houtkap daarin doeltreffend worden geregeld. Bij het in 1866 verschenen reglement voor de boschcultuur op Java en Madoera werd het blandong-stelsel afgeschaft, en werden de bosschen op Java verdeeld in 1° djatibosschen, die onder geregeld beheer waren gebracht; 2° dezulke, waarmee dat niet het geval was; 3° wildhoutbosschen; onder deze laatste verstaat men alle hout, dat geen djati is; zij worden verdeeld in: in stand te houden, en niet in stand te houden wildhoutbosschen.

Nadat in 1874 en 1897 nieuwe reglementen dat van 1866 hadden vervangen, is een nieuwe boschreglement ingevoerd in 1913 (Staatsbl. v. Ned. Indië No 496); dit reglement is ook van toepassing op de Vorstenlanden, voorzoover de Regeering de beschikking heeft over het in die bosschen voorhanden hout. Met inachtneming van de bovengenoemde verdeeling in djatibosch en wildhoutbosch is het bosehbeheer op Java te verdeelen in: bosch-inrichting, boschonderzoek, de bosch-exploitatie en de boschbewaking, Voor de boschinrichting worden bedrijfsplannen samengesteld, die onderworpen worden aan de goedkeuring van den Directeur van Landbouw. Van de ruim 60.000 H.A. beslaande staatsdjatibosschen op Java zijn thans + 16 % definitief als houtvesterijen ingericht, elk van ongeveer 2.600 tot 10.000 H.A. groot; de meest voorkomende beheers-eenheid echter is het voorloopig ingerichte boschdistrict van 20.000 tot 46.000 H.A. oppervlakte, waarvoor het werkplan meer globaal is opgemaakt; thans heeft men op Java 30 van zulke boschdistricten, tegenover 32 houtvesterijen. Het boschonderzoek is opgedragen aan een boschproefstation en betreft de oplossing van wetenschappelijke en technische vraagstukken. De boschexploitatie verschilt naar gelang zij voorloopig of definitief ingerichte djatibosschen, rubberondememingen of wildhoutbosschen betreft. In de voorloopig ingerichte djatibosschen geschiedt de exploitatie in den regel door tusschenkomst van particuliere aannemers na openbare aanbesteding. Verder heeft men hier de zoogenaamde „ongeregelde” exploitatie, waarbij ten behoeve van verschillende takken van dienst of van gemeentewerken der Inl. bevolking de aankap in den regel wordt uitgevoerd door het personeel dier diensten, onder meerdere of mindere contrôle van het Boschbeheer.

Ook kan het gewestelijk bestuur onder zekere voorwaarden en beperkingen gedeelten van deze bosschen aanwijzen, waar de desabevolking kosteloos brand- of ander hout voor eigen gebruik mag kappen, of waar bepaalde Inlanders tegen betaling eener matige vergoeding volgens tarief hout tot zeker maximum mogen kappen en uitsleepen. In de definitief ingerichte djatibosschen wordt het hout in eigen beheer gekapt of in het openbaar op stam verkocht en onder technisch toezicht geveld; de hierbij voorkomende exploitatie in eigen beheer neemt ook bij de niet definitief-ingerichte djatibosschen van jaar tot jaar toe en wordt door vele deskundigen als de exploitatievorm der toekomst beschouwd. De boschbewaking, die ten doel heeft, boschdelicten op te sporen en beschadiging der bosschen door natuurlijke oorzaken te voorkomen en te beperken, is in de eerste plaats opgedragen aan het Europ. en Inl. boschpersoneel, in de tweede plaats aan de gewone politie; tegen boschdiefstallen en andere boschdelicten zijn bij Kon. Besl. verschillende strafbepalingen vastgesteld. Terwijl het djatibosch.bedrijf bijna uitsluitend een productie-bedrijf is, zijn bij de de instandhouding der z.g. wildhout-, d. w. z. niet-djati-bosschen, in veel gevallen andere belangen gemoeid.

Op Java zijn ze te verdeelen in A. bosschen, die in stand gehouden, uitgebreid en aangelegd worden om hydrologische (c. q. ook klimatologische) redenen en B. bosschen en aanplantingen waarmede de hoofdbedoeling is uit het te verkrijgen product voordeel te behalen. Bij Staatsbl. 1890 No 115 werden de te reserveeren wildhoutbosschen aangewezen. Binnen de grenzen der voor deze boschreserve aangewezen terreinen is door den dienst van het Boschwezen tevens met kracht gewerkt aan de herbebossching der vroeger kaal gekapte bergtoppen; in het bijzonder is dit het geval geweest met de volgende bergen of gebergten: Soembing en Sindôrô (Kedoe), Mcrapi (Kedoe en Djokjakarta), Moerió (Djapara), Lawoe (Madioen), Wilis (Kediri), Diëng (Banjoemas), Tengger (Pasoeroean), Kendeng- en Jang-gebergte (Besoeki). Onder de onder B. genoemde bosschen nemen een voorname plaats in de rasamalabosschen in de Preanger, waartusschen men ook andere goede houtsoorten vindt; voorts behoort onder deze rubriek de kultuur van kina; terwijl afzonderlijk genoemd moet worden het Gouvernements-Caoutchouc (rubber)-bedrijf; in 1880 door het boschwezen op kleine schaal in Krawang begonnen, heeft de aanplant van Ficus elastica en vooral van Hevea brasiliensis reeds een tamelijke hoogte bereikt; deze cultures zijn echter thans in beginsel buiten het boschbedrijf gebracht.

In de Buitenbezittingen heeft het boschbedrijf in de meeste streken meer ten doel de bevordering van de hydrologische belangen der betrokken streken dan de exploitatie van het bosch om de producten: vooral omdat men eigenlijk nog zeer weinig weet van de boschgesteldheid in de meeste dier streken; de totale boschoppervlakte der Buitenbezittingen wordt door den houtvester Kerbert op ruim 100 millioen H.A. geschat, waarvan het grootste deel op Sumatra, Borneo en TernateNieuw-Guinea. In slechts enkele streken op de Buitenbezittingen komt djati-hout voor, o.a. op het eiland Moena, gelegen tusschen Celebes’ Z.O. punt en het eiland Boeton. Overigens wordt de waarde der bosschen op de Buitenbezittingen niet slechts bepaald door de hoeveelheid kostbaar hout, die ze bezitten (en de mogelijkheid tot afvoer), maar ook door den rijkdom aan rotan, getah, damarsoorten, enz. In het geheele uitgestrekte gebied der Buitenbezittingen waren in 1913 slechts 7 hoogere ambtenaren van het Boschwezen, n.l.1 Inspecteur, 5 houtvesters en 1 adjuncthoutvester, le kl. Het geheele personeel van het Boschwezen bestaat uit een hoofdinspecteur, een directeur van het caoutchoucbedrijf, inspecteurs, houtvesters, adsp. en adj. houtvesters, opzieners, opnemers, leerling-opnemers, en -opzieners, bureau- en inlandsch personeel. De opleiding van het hoogere technische personeel heeft plaats aan de Rijks Hoogere Land-, Tuin- en Boschbouwschool te Wageningen. De geldelijke uitkomsten van het Boschwezen wijzen telken jare een voordeeliger saldo aan; bedroeg dit van het bedrijf op Java en Madoera in 1903 nog geen millioen (bruto inkomsten bijna 21/2 mill., uitgaven bijna 11/2 mill.), in 1913 was het gestegen tot bijna 21/2 millioen (bruto-inkomsten ruim 8 mill. uitgaven ± 51/2 mill.). Onder de bruto-inkomsten kwamen in 1913 voor rekening van het djati-boschbedrijf ± f 7.357.000. Tengevolge van den oorlogstoestand wordt (in het Kol.

Verslag 1915) als voorloopige uitkomst van het jaar 1914 slechts in totaal (met inbegrip van het bedrijf op de B. B. en na aftrek van tekorten voor het Caoutchoucbedrijf en het Proefstation) een batig saldo van f 1.201.000 becijferd. Litteratuur: Ch. S. Lugt, Het Boschbedrijf in Ned. Indië (No. 2 der Serie: Onze Kolon. Landb., Haarlem Tjeenk Willink); Prof, Mr. J. de Louter, Handb. v. h. Staats- en Administratief Recht v. N. I. 6e dr. , met de daar opgegeven litteratuur. Van regeeringswege wordt elk jaar een „Verslag omtrent den dienst van het B. in Ned.-Indië” uitgegeven.

< >