Boschjesmannen - een Afrikaansche volksstam, die eertijds over een groot gedeelte van Z.-Afrika verspreid was, maar in de laatste eeuwen onder den druk der voortdurend voortdringende Kafferstammen en Europeanen steeds verder het binnenland in is teruggeweken, totdat hun tenslotte alleen het onherbergzame Kalahari-gebied als laatste toevluchtsoord is overgebleven. Hier voeren zij nog thans een kommervol bestaan, voortdurend bedreigd door hongersnood en, gedurende den drogen tijd, watergebrek. Daar het wild steeds schaarscher wordt, zijn zij steeds meer aangewezen op het weinige plantaardige voedsel (eetbare wortels e.d.), dat de schrale bodem oplevert. In den regentijd wordt zooveel mogelijk water opgespaard en in struiseierschalen bewaard.
Is dit opgebruikt, dan nemen zij hun toevlucht tot een soort meloenen (zie ACANTHOSICYOS), maar ook hun voorraad hiervan is gewoonlijk niet voldoende om hen tot aan de volgende regenperiode van water te voorzien. Gelukt het dan niet om met lange rietpijpen het grondwater te bereiken en op te zuigen, dan komen velen van dorst om. Uit een anthropologisch oogpunt zijn de B. bijzonder interessant. Het is zoo goed als zeker, dat zij verwant zijn aan de dwergstammen uit Noordelijker streken, maar eveneens vertoonen zij in sommige opzichten een zekere gelijkenis met hunne buren, de Hottentotten. Zoo hebben zij dezelfde geelgrauwe huidskleur, het zelfde spiraalachtig krullende haar, dezelfde gerimpelde huid. Ook de z.g. steatopygie is een gemeenschappel. kenmerk.
Daarentegen verschillen zij van de H. op een zeer belangrijk punt: de lichaamslengte. Terwijl deze toch in ’t algemeen even groot zijn als de Europeanen, worden de B. zelden langer dan 140 tot 145 c.M. Hoewel hun algemeene beschaving een zeer primitief karakter draagt, mag hieruit niet de gevolgtrekking worden gemaakt, dat zij in alle opzichten achterlijk zijn. Op artistiek gebied zijn zij bepaald begaafd, zooals bijv. blijkt uit de tallooze, zeer realistische relief-teekeningen op steen, die men over een groot deel van Z.-Afrika verspreid vindt. Een van hunne meest in ’t oog springende karaktereigenschappen is hun verregaande zorgeloosheid, die hun in den strijd om het bestaan maar al te dikwijls noodlottig wordt, hoewel een zeldzaam uithoudingsvermogen en een hooge mate van vertrouwdheid met de natuur hen in staat stellen een bestaan te vinden in een omgeving, waarin menig volk onherroepelijk ten onder zou zijn gegaan. Zie S.Passarge, Die Buschmänner der Kalahari (Mitt. a.d. deutschen Schutzgebieten 18).