Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Bosch (johannes)

betekenis & definitie

Bosch (johannes) - Bosch (Johannes, Graaf van den), 40ste gouvern.-gener. van Ned.-Indië, geb. te Herwijnen 2 Febr. 1780, ging in 1797 als luitenant der genie naar Batavia, en nam 18 Mei 1808, kort na het optreden van Daendels, ontslag uit den dienst met den rang van kolonel; in Nederland trad hij Nov. 1813 opnieuw in dienst, werd adjudant van generaal Krayenhoff, bezette Utrecht, leidde de belegering van Naarden, werd daarop chef van den generalen staf onder generaal de Constant Villars, werd 1 Jan. 1819 op non-activiteit gesteld. Hij legde in 1818 met zijn Verhandeling over de mogelijkheid, de beste wijze van invoering en de belangrijke voordeelen eener algemeene armeninrichting in het rijk der Nederlanden, door het vestigen eener landbouwende kolonie in deszelfs noordelijk gedeelte den grond voor de instelling „Maatschappij van weldadigheid”; 1823 benoemd tot administrateur der zaken van militie en schutterij bij het depart. van binnenl. zaken; in 1827, toen de toestand der West-Indische koloniën onbevredigend werd geacht, werd hij als commiss.-gen. derwaarts gezonden, om het bestuur der genoemde koloniën te reorganiseeren. Oct. 1828 werd hij tot luitenant-generaal, gouverneur-generaal van Nederl.-Indië benoemd; hij vertrok eerst 24 Juli 1829 naar Indië (waar hij 2 Jan. 1830 aankwam) met als voornaamste instructie de koninkl. opdracht om de productie van de voor de Europeesche markt geschikte gewassen op te drijven tot minstens vijf gulden per hoofd over de geheele bevolking van Java; voorziende, dat de plannen van B. noodzakelijk moesten leiden tot invoering van dwangarbeid voor den inlander, ondanks zijn verklaring hiertoe niet zijn toevlucht te zullen nemen, had de minister van koloniën, Elout, Sept. 1829 ontslag genomen als minister. Het hoofdresultaat der werkzaamheid van B. in Indië was het tot stand komen van het cultuurstelsel; 17 Jan. 1832 werd hij benoemd tot comm.-gener. over Nederl.-Indië; hij kreeg tevens het recht om verordeningen uit te vaardigen en van het regeer.-reglem. af te wijken; tijdens zijn bestuur werd de opstand van Dipa Negara beëindigd, werd een groot deel der rijken Soerakarta en Djokjokarta bij het gouvernements-grondgebied ingelijfd, hadden allerlei kleine opstanden onder de, bij de doorvoering van het cultuurstelsel ingevoerde, Chineesche koelies, alsmede in Benkoelen, plaats, brak de oorlog ter Westkust van Sumatra met de Padri’s opnieuw uit (1833), werden betrekkingen met Djambi aangeknoopt, en werd een defensie-stelsel voor Java ontworpen en met de uitvoering daarvan een aanvang gemaakt. 23 Jan. 1833 werd hem J. C. Baud als vice-president der Indische regeering terzijde gesteld; 2 Juli 1833 trad Baud als gouvern.-gen. ad interim op, en B. bleef commiss.-generaal.

Nadat hij zich van het consequent doorgaan van Baud op het door hem ingevoerde stelsel had verzekerd, legde hij ook dezen post neder (31 Jan. 1834) en werd, nauwelijks in Nederland teruggekeerd, minister van koloniën (30 Mei 1834), als hoedanig hij aan de handhaving van het cultuurstelsel bleef arbeiden, hetgeen telkens nieuwe geldoffers en nieuwe leeningen noodig maakte, tot ten slotte de Tweede Kamer het voorstel eener nieuwe leening verwierp (1839), waarop B. 31 Dec. 1839 aftrad; hij werd daarop tot graaf verheven. Hij overleed 28 Jan. 1844. Van zijn geschriften zijn te noemen; Nederlandsche bezittingen in Azië, Amerika en Afrika, in derzelver toestand en aangelegenheid voor dit rijk wijsgeerig, staathuishoudkundig en geographisch beschouwd (2 dln. met atlas, 1818); Iets over de financiëele aangelegenheden van het Rijk (1840); Onderzoek naar de beginselen, waaraan de bezuinigingen en hoogere belastingen behooren getoetst te worden, met 2 vervolgen, (1843-44); na zijn dood verscheen nog; Mijne verrichtingen in Indië. Verslag van Zijne Exellentie den Commissaris-Generaal over de jaren 1830-1833 (1864).

< >