Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Boomkruiper

betekenis & definitie

Boomkruiper (Certhia familiaris), een klein zangvogeltje, dat echter volstrekt niet „zingen” kan. Bovenzijde grauwbruin, wit en zwart gevlekt, onderzijde wit; met langen, spitsen snavel en sterken veerkrachtigen staart. Leeft in N.-Europa, N.-Azië en Amerika. Hier te lande standvogel.

Uitnemend klimmer, maar niet, zooals de boomklever, met den kop naar beneden. Voedt zich met allerlei insecten in het hout, waarbij de lange gebogen snavel goede diensten doet. Zeer nuttige vogel. Zie plaat Vogels I, fig. 4.

< >