Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Bontzandsteen

betekenis & definitie

Bontzandsteen, de oudste der drie afdeelingen, waarin de trias in Duitschland verdeeld wordt. Zij bestaat uit een 200 tot meer dan 1000 M. dikke lagenserie van bonte en wel overwegend door ijzeroxyde roodgekleurde zandsteenen en schalies, plaatselijk door conglomeraten vergezeld. In de bovenste lagen treft men bonte mergelgesteenten aan, welke gips en steenzout insluiten, terwijl in dit gedeelte eveneens schelphoudende kalk- en dolomiet-banken kunnen optreden. Overigens ontbreken deze bijna geheel.

De b. wordt wederom in drie seriën verdeeld, waarvan de twee oudste karakteristieke verschillen vertoonen ten opzichte van de jongste. In de onderste en middelste seriën n.l. heeft men tot 1000 M. en meer dikke zandsteenzones, zonder versteeningen, die afwisselen met belangrijk minder dikke zones, waarin wel versteeningen optreden; deze behooren aan reptielen (kruipsporen van Cheirotheriën, amphibiën (labyrinthodonten), visschen (dipnoi, ganoiden), phyllopoden, enkele slakken en tweekleppige weekdieren, alsmede overblijfselen van planten. Het aantal vormen is betrekkelijk gering, hun karakter niet van dien aard, dat het uitsluitsel geeft over de vormingswijze van de lagenseric. De verdere bijzonderheden van de verschillende lagen, zooals kriskrasstructuur, ribbelingen, kruip- en loopsporen, indrogingsspleten of -scheuren, zijn kenmerkend voor woestijngebieden. Het woestijngebied, waarin de zandlagen zich vormden, die wij thans als b. kennen heeft een groote uitgestrektheid gehad en was aan alle kanten door hooge gebergten ingesloten. In het Zuiden lag het thans verdwenen Vindelicisch gebergte — dat reikte van het Fransche Centraalplateau over de Zwitsersch-Opperbeiersche hoogvlakte tot het Boheemsch-Beiersch grensgebergte en nog verder Oostwaarts, en tot de Riviera en Sardinië Zuidwaarts — in het Westen de oude kernen van de Ardennen, in het Oosten het Boheemsche massief, in het Noorden het Schotsch-Skandinavische gebergte. De rivieren, welke van deze gebergten naar het tusschen gelegen gebied stroomden, moeten enorme hoeveelheden zand, grind en grootere steenen hebben meegevoerd en over groote afstanden verplaatst. In gecementeerden toestand vindt men dit zand als lagen van de genoemde groote dikte terug.

Deze dikte is in het midden van het gebied het grootst, en wordt naar de randen kleiner. Hier vindt men daarentegen vooral de conglomeraten aanwezig. Dit grovere materiaal is slechts bij uitzondering in groote hoeveelheden over geringen afstand verplaatst, wanneer overvloedige regens het transport van het erosiemateriaal bevorderden. Uiteraard zal het terrein niet effen zijn geweest. Ondiepe kuilen, die herhaaldelijk van plaats veranderden, gaven aanleiding tot de vorming van zout- of brakwatermeren, waarin de dieren leven konden, die wij fossiel in sommige lagen aantreffen. De flora en fauna verzet zich in hare ontwikkeling niet tegen de opvatting van den b. als vastelandsformatie, zonder haar nochtans, zooals in andere gevallen, te bewijzen. Immers vele der visschen vindt men elders in een marine omgeving, evenals de weekdieren. Er bestaat echter geen bezwaar deze vormen als relicten van een vroegere marine fauna of als verplaatste vertegenwoordigers van een elders levende te beschouwen.

In de jongste tijdsnede van den b., het zoogenaamde „Röt”, drong de ondiepe binnenzee, die in de daaropvolgende schelpkalkepoche een zeer groot areaal zou beslaan, reeds naar binnen, hoewel zulks gepaard ging met tijdelijke en plaatselijke perioden van stilstand en terugdringing, in welke tijdperken o.m. de gips gevormd kon worden. De fauna van het Röt bestaat uit verschillende weekdieren, welke eveneens uit de schelpkalk bekend zijn. Deze serie vormt ook overigens een overgang naar de schelpkalk. Als gidsversteening treedt op Myophoria costata Zenk. Zie ook BONTE STEEN.

< >