Bonin-eilanden (Japansch Boenin-to, of Ogasawara-Sjima; ook Beechy-eilanden), archipel van 5 a 6 grootere en talrijke kleine eilanden en klippen in den Grooten Oceaan, tusschen Japan en de Marianen 142° O.L. en 27° N.B.; door sommigen tot Azië, door anderen tot Australië (Micronesië) gerekend. Gezamenlijk zijn ze 92 K.M.a groot. Men kan drie groepen onderscheiden: 1) de Parry-eil. in het N. (met Moko- en Nagata-sjima); 2) de eigenl. Bonin-eil. (met Stapleton of Ototo-sjima, Buckland of Ani-sjima en Peel of Tsji-tsji-sjima); 3) de Coffin- of Baily-eil. (met Haha-sjima).
Zuidelijker liggen nog de te zamen 23 K.M.2 groote, onbewoonde Vulkano-eilandjes. De geheele archipel verheft zich op een hoogstens 2000 M. diepen onderzeeschen rug in den Grooten Oceaan en bestaat uit rotseilanden, waarvan de Westelijke nog werkende vulkanen zijn, de Oostel., naast vulkanisch gesteente, ook kalkrotsen bevatten. Het grootste eil. is het 10 K.M. lange Peel. De eil. hebben te zamen 1300 inw., die gedeeltel. van de Hawai-eil. afkomstig, ged. Japansche kolonisten zijn; ze verbouwen indigo en suikerriet; aan de kust wordt veel aan haaienvisscherij gedaan.
Port-Lloyd op Peel is een goede haven. In 1593 vestigden de Japanners hier een strafkolonie, die in 1725 weer verlaten werd. In 1827 nam Kapt. Beechy ze voor Engeland, en in 1828 Lütke ze voor Rusland in bezit. Sedert 1876 behooren ze aan Japan.